(<T,cm)2 7 (/hm)2 met voor de DKRT 85 m en voor de Redta 002 en de RDH 110 m. Bij sterke ondulatie is voor de DKRT o] 13 cm2 te verwachten voor een lengte van 100 m. 3e. Onder gemiddelde omstandigheden geldt voor de drie instrumenten: (o^crn)2 6(/hm)2 met voor de Redta 002 en de RDH 110 m en voor de DKRT bij sterke ondulatie 85 m. Reeds tijdens de metingen waren beide waar nemers van mening dat bij het optreden van ondulatie het meten van lengten groter dan 80 m met de DKRT onnauwkeuriger geschiedt dan bij de twee andere instrumenten. Bij de DKRT geeft het koïncideren van de dubbele index met de baakstrepen veel meer moeite dan het koïn cideren bij de Redta 002 en de RDH van een noniusstreep met een der baakstrepen. Dit komt omdat bij de baken met een nonius niet alleen wordt gekeken naar de noniusstreep die met een baakstreep moet samenvallen, doch ook naar de hiervan links en rechts gelegen noniusstreep. Beoordeeld wordt of het geheel een symmetrisch beeld vormt. 5. De invloed van de temperatuur op de lengte meting Over de invloed van de temperatuur zijn in de literatuur tegenstrijdige uitspraken gedaan. Zo schrijft Deumlich in Instrumentenkunde der Vermessungstechnik 1967: „Bij de lengtemeting met de zelfreducerende dubbelbeeldafstand- meters is geen korrektie noodzakelijk voor de temperatuur, daar de lengteverandering der ba ken gekompenseerd wordt door verandering van de brekingsindex n van de prisma's van Bosco- vig. Groszman [3] is het hiermee niet eens. Hij heeft voor de DKRT en de RDH bepaald dat bij een temperatuurtoename van 10° C de lengte met respektievelijk 1,6 en 1,4 cm per 100 m wordt vergroot. Voor de Redta 002 werd geen verband tussen lengte en temperatuur gekonsta- teerd. Bahnert [1] bepaalde voor een Redta 002 dat bij een temperatuurtoename van 10° C de lengte met 1,4 cm per 100 m afneemt. Uit deze tegenstrijdige konklusies blijkt dat er een duide lijk funktioneel verband tussen de temperatuur en de lengte te verwachten is. Van instrument tot instrument bepalen blijkbaar verschillende faktoren in hoeverre de lengte afhankelijk is van de temperatuur. Als y de deviatiehoek van het prisma is, e de brekende hoek, n de relatieve brekingsindex van de gebruikte glassoort en A de vermenigvuldig- konstante, dan geldt: cot y A en y nl)e. Als de absolute brekingsindex met N wordt voorgesteld, dan is voor n te schrijven: n Hieruit blijkt dat de vermenigvuldig- konstante afhankelijk is van de gebruikte glas soort en van de samenstelling van de lucht. De absolute brekingsindices variëren met de tem peratuur; deze veranderingen zijn voor alle glas soorten echter niet gelijk. Zoals bekend bestaan de prisma's uit twee komponenten van verschil lende soorten glas om de dispersie zo goed mogelijk op te heffen. Eén deel is van flintglas, het andere deel is van kroonglas. Voor de totale verandering van de deviatiehoek y kan nu ge schreven worden: A y rad (a+è+c) A t° C. Met a en b wordt aangegeven hoe groot A7 is als respektievelijk het flintglas- en het kroon- glasdeel 1° C in temperatuur toeneemt. De term c geeft de verandering van y aan tengevolge van 1° C temperatuurtoename van de lucht. Voor gebruikelijke glassoorten en een prisma waar van de deviatie 0,01 radiaal is, zijn de termen a, b en c berekend. a 0,0076.10"5; b +0,0076.10~5 en c +0,0034.10^5. Hieruit blijkt dat de verandering in y door de temperatuurtoename van het flintglasdeel wordt opgeheven door de temperatuurtoename van het kroonglasdeel. Alleen de temperatuur van de lucht is van invloed op de lengtemeting. Voor een lengte van 100 m is een korrektie van 0,34 cm nodig bij een temperatuurtoename van 10° C. De baken, die vervaardigd zijn van gewoon staal, zullen door een temperatuurverschil in 13

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 13