rektie van gemeten lengten voor de temperatuur is noodzakelijk, waarbij voor elk instrument het verband tussen de lengten en de temperatuur empirisch moet worden vastgelegd. Korrektie voor het al of niet voorkomen van ondulatie kan achterwege worden gelaten mits wordt aan gehouden: ((T/cm)2 6(/hm)2. Deze variantie is immers afgeleid uit proefnemingen waarbij zowel waarnemingen met als zonder ondulatie voor kwamen. Uit =7- volgt dat als de ijklengte L afwijkings loos wordt verondersteld: aA er,. In 4 is aangetoond dat a] cl2. Hiermee en met L is voor aA te schrijven: aA c. De precisie van A is onafhankelijk van de ijklengte L. In verband met afrondingen en centreerfouten verdient het aanbeveling L niet te klein te kie zen. Het is ook niet noodzakelijk een konstante- bepaling met meerdere ijklengten L uit te voe ren, één ijklengte is voldoende. Om een groter aantal waarnemingen te verkrijgen, met het doel de precisie van A te verhogen, kan één lengte meerdere malen worden gemeten. Bij het in 5 beschreven temperatuuronderzoek is één lengte gedurende vijf maanden ongeveer één maal per week gemeten. Bij elke meting zijn 10 onafhankelijke waarnemingen gedaan. Dit experiment is dus ook te beschouwen als een steeds herhaalde konstantebepaling. Uit deze herhalingsmetingen voor A, waarbij uiteraard voor de temperatuur is gekorrigeerd, is berekend dat aA 1,2.10~4. Worden met één instrument twee ijkmetingen onder verschillende omstandig heden uitgevoerd, bijvoorbeeld in twee opeen volgende dagen, dan zal voor het verschil tussen beide uitkomsten voor A gelden: o 1,2.10-4. \'1 1,7.10~4. Dit betekent dat voor het ver schil een waarde van 3,5.1CD4 aanvaardbaar is. Meestal wordt aA afgeleid uit de waarnemingen van één ijkmeting. Dit zal een te kleine waarde voor aA opleveren, omdat de waarnemingen een hoge mate van korrelatie bezitten. Immers, een ijkmeting vergt weinig tijd en de omstandigheden, zoals temperatuur, ondulatie, belichting, konditie van de waarnemer, zullen in deze korte tijd niet of nauwelijks variëren. Wordt deze methode toegepast op de metingen waaruit ook aA 1,2.10~4 is berekend dan geeft dit: oA 0,4.10 4inderdaad een te kleine waarde. Het aantal malen dat de waarnemer moet koïn- cideren hangt hier ook mee samen. Bij waar nemingen met weinig ondulatie kan men vol staan twee maal te koïncideren. Het doen van meer waarnemingen heeft slechts een schijnbare verhoging van de precisie tot gevolg, omdat de waarnemingen sterk korreleren. Alleen bij me tingen met veel ondulatie verdient het aanbeve ling vier maal te koïncideren. Het totale resultaat van het nauwkeurigheids- onderzoek is nu samen te vatten. Voor een lengte V geldt: (ct,'cm)2 6(/'hm)2 l,5(/'hm)2. De tweede term in het tweede lid geeft de in vloed aan van de ijkmeting. Verondersteld is dat deze ijkmeting éénmaal wordt uitgevoerd, waar bij 10 onafhankelijke waarnemingen worden ge daan. Het is mogelijk door het verrichten van meerdere ijkmetingen de tweede term te ver kleinen. Dit heeft echter, gezien de grootte van de eerste term, weinig zin. 7. De richtingsmeting' Het spreekt vanzelf dat niet alleen de precisie van de lengtemeting van belang is bij een onder zoek naar de mogelijkheden van een dubbel- beeldafstandmeter, maar ook de precisie van de richtingsmeting. Bij de detailopname wordt een detailpunt in de richting van de voerstraal vastgelegd met een precisie van 2,5 cm per 100 m, zoals uit het voorgaande is gebleken. Ook de precisie in de zijdelingse richting, loodrecht op de voerstraal dus, zal dan ongeveer 2,5 cm moeten zijn bij een voerstraallengte van 100 m. Dit komt over een met 1,6 cgr, zodat kan worden volstaan de voerhoeken in cgr te meten. Voor de metingen op de Loenermark zijn de gemeten voerhoeken vergeleken met de voerhoeken berekend uit koördinaten. Gebleken is dat aan de eis dat de standaardafwijking kleiner moet zijn dan 1,6 cgr ruimschoots wordt voldaan voor alle drie instru menten. Bij de polygoonmeting wordt het aantal zijden dat per veelhoek is toegestaan onder meer be paald door de precisie van de richtingsmeting. 16

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 16