Het puntenveld op de Loenermark is te onnauw keurig om deze precisie af te kunnen leiden. Daarom is op de gebruikelijke wijze de stan daardafwijking in de enkele richting bepaald door een aantal richtingen in meerdere series te meten. De resultaten zijn, gemiddeld voor drie waarnemers: DKRT 1,2 mgr, Redta 002 2,7 mgr en RDH 1,8 mgr. Behalve de standaardafwijking in de enkele rich ting is ook de centreernauwkeurigheid van sig nalen en instrument voor het aantal zijden dat een polygoon mag bevatten van belang. Signalen en instrument zullen in de meeste gevallen ge centreerd worden met behulp van de centreer- staven, waarvan bij alle drie instrumenten de statieven zijn voorzien. Uit enkele proeven, die hier niet in detail worden beschreven, is gebleken dat de standaardafwijking in het centreren met behulp van een centreerstaaf boven een piket of een buis voor alle drie instrumenten ruim 1 mm is. 8. Samenvatting van de belangrijkste resultaten van het onderzoek Voor de precisie van een lengte T, gemeten met een zelfreducerende dubbelbeeldafstandmeter, geldt: °r Voor of kan geschreven worden: (07cm)2 c (/hm)2 met c 4 bij gunstige omstandigheden (geen ondu latie), c 6 bij gemiddelde omstandigheden en c 7 bij ongunstige omstandigheden (veel on dulatie). Deze waarden voor c gelden als kleiner is dan 110 m. Voor de DKRT moet kleiner zijn dan 85 m bij sterke ondulatie. De precisie van de lengtemeting is onafhankelijk van de waarnemer en de helling waaronder ge meten wordt. De vermenigvuldigkonstante is onafhankelijk van de helling en de lengte. De verschillen tussen de uitkomsten van twee waarnemers kunnen 2 a 3 cm per 100 m bedragen. Voor elk instrument dient onderzocht te worden hoe groot de invloed van de temperatuur op de lengtemeting is. Voor de bepaling van de vermenigvuldig konstante A uit A_ 4- is het niet noodzakelijk meerdere ijklengten L, bijvoorbeeld 10, 20, 30 m etc. te gebruiken. Men kan volstaan met één ijk- lengte L en voor deze lengte ongeveer 10 on afhankelijke waarnemingen te verrichten met de afstindmeter. In dit geval geldt dat aA 1,2.10"4. De schatting van de variantie van A mag niet berekend worden uit de resultaten van één ijkmeting, daar dit een te kleine waarde voor aA zal opleveren. Het is niet nodig elke dag of elke week een ijkmeting uit te voeren. Men kan volstaan A te bepalen bij de jaarlijkse of half jaarlijkse onderhoudsbeurt. De standaardafwijking in de enkele richting voor respektievelijk de DKRT, de Redta 002 en de RDH is 1,2 mgr, 2,7 mgr en 1,8 mgr. Tot slot worden enkele toepassingen vermeld van de resultaten van het uitgevoerde onder zoek. Wanneer de eisen worden aangehouden die in de H.T.W. 1956 voor de puntsbepaling worden gesteld, blijkt de precisie van de lengtemeting met zelfreducerende dubbelbeeldafstandmeters te klein te zijn om deze instrumenten in nauw- keurigheidsgebied 1 toe te passen voor de hoofd puntsbepaling. Als de hoofdpunten op een an dere wijze worden bepaald (bv. met behulp van geodimeter en theodoliet), zal voor de detail meting en de hiervoor benodigde laatste fase van verdichting van de meetkundige grondslag de afstandmeter in het algemeen wel kunnen wor den gebruikt. De mogelijkheden hangen af van de idealisatienauwkeurigheid van de op te meten objekten. Voor nauwkeurigheidsgebied 2 en 3 zijn t.b.v. de verkenning van veelhoeken tabellen samen gesteld. Hiervoor is uitgegaan van de H.T.W.- eisen en van de volgende meetmethode. Ie. De polygoonzijden worden heen en terug ge meten. 2e. Er worden geen lengten gemeten groter dan 110 m. Langere polygoonzijden worden in gelijke delen onderverdeeld. 17

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 17