mingen gedaan volgens een vast patroon. Meestal doet men waarnemingen op punten met onderlinge afstanden van 50 tot 200 m, gelegen op een van te voren bepaald lijnenpatroon. De waarnemingspunten worden vooraf berekend in vlakke of geografische coördinaten, die vervol gens worden getransformeerd in het coördi natenstelsel van het gebruikte navigatiesysteem, uitgaande van de vaste gegevens zoals coördi naten van de zendstations, gebruikte frequentie, etc. Vaak worden deze punten ook overgebracht op kaarten waarop de cirkelvormige dan wel hyperbolische positielijnen zijn getekend (lattice chart). Bij die systemen waarbij een „track- plotter" geleverd wordt, zullen ook „trackplot- charts" (rollen) moeten worden gemaakt. Indien er geen trackplotter-faciliteiten zijn, worden voor elk meetpunt de aflezingen die men moet verkrijgen (meestal afstanden tot aan de zend stations) berekend en op lijsten gezet. Bij een onderzoek van gemiddelde grootte gaat het om ongeveer 15.000 punten. Alle hiervoor benodig de berekeningen worden uitgevoerd met behulp van een computer. Ook het tekenen van de positielijnen op de kaarten is bijna geheel ge automatiseerd en vergt nog maar weinig man uren. Het enige wat een tekenaar resteert is het opmaken en afwerken van het eindprodukt. 3.f. Veldwerkzaamheden Nadat de zenders zijn opgesteld en men met zenden is begonnen, moet men trachten een zo goed mogelijke coïncidentie te verkrijgen tussen het berekende en het uitgestraalde patroon (cali- bratie). Zo'n coïncidentie is praktisch nooit ge heel te verwezenlijken daar de voortplantings- snelheid van de radiogolven nogal kan variëren. Deze is namelijk afhankelijk van de samenstel ling van het medium waardoor en waarover de radiogolf zich voortplant. Door het volgen van bepaalde methoden zal men echter het verschil tussen de berekende en de uitgestraalde patro nen zo gering mogelijk proberen te maken. De afwijkingen die dan nog overblijven noemt men vaste afwijkingen (fixed errors). Het bepalen van deze „fixed errors" is een zeer interessant werk. Verschillende artikelen over zo'n cali- bratie zijn reeds gepubliceerd in Geodesia en ik wil daar dan ook niet verder op ingaan. Op het land bestaat de regel dat een object wordt ingemeten en verbonden met de bestaan de landmeetkundige grondslag, ook al is het uitzetwerk gedaan in hetzelfde coördinatensy steem. Zo zullen ook tijdens een seismisch onderzoek op zee de posities - hoewel van te voren berekend - op het moment van waarne ming weer worden afgelezen. Het kan namelijk gebeuren dat men door drift van het schip of een onjuiste instelling van de index van de af- leesapparatuur van de vooraf berekende posities afwijkt. De registratie van de positiegegevens zal tijdens de opname zoveel mogelijk worden geautomati seerd. Ook bij de omrekening van alle positie waarnemingen naar x- en y-coördinaten is het uitermate aantrekkelijk om gebruik te maken van een computer, daar de omrekeningsformules voor alle punten identiek zijn. Doordat gewerkt wordt in veel verschillende gebieden zullen de programma's een groot aantal parameters moe ten hebben. Door de computer een bepaalde in structie te geven, moet een omrekeningspro gramma van bijvoorbeeld hyperbolische coördi naten naar een x, y-stelsel in elk type kaart projectie en op elke gewenste ellipsoïde moge lijk zijn. Voor het kaarteren van de posities van alle waarnemingspunten - op elke gewenste schaal - wordt veelal een door een computer bestuurde tekenapparatuur ingeschakeld. 3.g. Navigatie met behulp van satellieten Er is reeds gewag van gemaakt dat de explo ratie op zee zich tot nu toe over een zone van 50 tot 300 km breed uitstrekt. De huidige radio navigatiesystemen hebben een voldoend uitstra lingsvermogen om op deze afstanden positiebe palingen van de gewenste nauwkeurigheid te verkrijgen. Voor afstanden groter dan 300 km was men tot voor kort aangewezen op de ge wone zeenavigatie, die een gemiddelde nauw keurigheid heeft van één a anderhalve zeemijl. Ruim anderhalf jaar geleden evenwel is door de Amerikaanse marine het „transit-systeem" vrijgegeven. Met behulp van gegevens die uit gezonden worden door z.g. navigatiesatellieten kan men bij vaste opstelling van de ontvangst- apparatuur een gemiddelde fout in positiebepa ling van ongeveer 85 meter verwachten. Bij waarneming vanaf een bewegend schip wordt de nauwkeurigheid minder 150 m), hetgeen hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door het vaak onbekend zijn van de juiste snelheid waarmee het schip zich t.o.v. het aardoppervlak beweegt. De mogelijkheid tot het waarnemen van zo'n satelliet en het langs deze weg verkrijgen van zijn positie heeft een frequentie van ongeveer twee uur. Voor het bepalen van posities binnen een interval van twee uur moet men zijn toe vlucht nemen tot andere hulpmiddelen. Het meest hiertoe geëigend zijn Sonar-Doppler, Omega en eventueel traagheidsnavigatie. De met deze hulpmiddelen verkregen posities wor den als het ware ingepast tussen die verkregen met behulp van de satelliet. Er zijn nog niet veel seismische onderzoekings schepen met een satelliet-navigatiesysteem uit- 51

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 15