7. Wat is uw mening over de vernieuwingspro cedure die de Staatscommissie inzake het kadaster in haar rapport heeft neergelegd? 8. Wat verstaat u onder de Recueil Méthodique en waarom is deze in Nederland gebruikt? Analytische meetkunde Tijd: 3 uur 1. Gegeven zijn de punten A, B en C, gelegen respectievelijk op de negatieve A-as, de posi tieve A-as en de positieve Y-as. De hoogtelijnen van ABC zijn AD, BE en CF. Uit F worden loodlijnen neergelaten op AC, AD, BC en BE. Bewijs dat de vier voetpunten van deze lood lijnen op één lijn liggen. 2. Van een ellips ligt de grote as ter lengte 10 langs de A-as; de lengte van de kleine as is 6. Op de brandpuntsafstand als middellijn is een cirkel beschreven. a. Bereken de coördinaten van de snijpun ten der krommen. b. In de snijpunten met positieve ordinaat trekt men raaklijnen aan de cirkel, in de andere snijpunten raaklijnen aan de ellips. Bereken de oppervlakte van de vierhoek, gevormd door de raaklijnen. 3. Gegeven is de kromme 4x:i 4xy2 - 4x- 4v2 x 0. Bepaal hiervan eventuele dubbelpunten met raaklijnen en asymptoten. Maak een schets van de kromme. 4. Gegeven is de parabool y2 =4x. Een rechte evenwijdig aan de A-as snijdt de parabool in A en de richtlijn in B. Wat is de vergelijking van de verzameling der middens van AB. Bepaal de aard van de kromme. Wat is de vergelijking van een raaklijn, die een hoek van 45° met de positieve A-as maakt? Landmeetkundige berekeningen Tijd: 1J4 uur N.B. Beantwoord de vragen kort en bondig. 1. Berekening van een achterwaartse insnijding m.b.v. barycentrische coördinaten. a. Welk onderdeel van deze berekening is niet gecontroleerd? b. Wanneer is deze methode niet toepasbaar? 2. Leid de formules van Heckmann-Tienstra af voor de snijpuntsberekening (tangenten of cotangenten). Geef aan de hand van deze formules de gang van de berekening weer in een figuur met een beknopte toelichting. 3. Geef, uitgaande van de verschillende gege vens waarmee men een snijpuntsberekening volgens Heckmann-Tienstra kan uitvoeren, de bijbehorende controlemogelijkheden. 4. Beantwoord naar keuze één der volgende vragen: a. Leid, uitgaande van de formule voor de berekening van een overgang, de invloed af van: 1. een fout in e van 0,10 m 2. een fout in L van -1,00 m gegeven: e 40 m L 4000 m cp 50 gr q 64.104 dmgr b. Geef drie voorbeelden van de toepassing van de gelijkvormigheidstransformatie in de landmeetkundige praktijk. 5. a. poolplanimeter. Geef in een figuur de grondcirkel aan en waarmee houdt deze cirkel verband? (geen afleiding) b. schijfpoolplanimeter. Geef in een figuur de grond- en zwaarte- cirkel aan en geef de meetkundige plaats van de middelpunten van cirkels waar voor het rolletje eveneens geen afwikke ling heeft. c. rolwagenplanimeter. Wat is hier vergelijkbaar met de grond- cirkel van de bovengenoemde planimeters en welke opstellingseis volgt hieruit voor lange percelen. 6. Lokale driehoeksmeting. aHoe bepaalt men de relatieve ligging van de stationspunten? b. Welke gegevens bepalen de absolute lig ging van de stationspunten?

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 26