meetkundige dienst van de Rijkswaterstaat de
kosten van de opmetingen van redelijk verge
lijkbare gebieden met elkaar zijn vergeleken en
dat hierbij grote verschillen aan het licht kwa
men, die soms verklaard konden worden uit
verschillen in omstandigheden als bereikbaar
heid van de punten en weersomstandigheden,
maar waarvoor dikwijls ook geen aanwijsbare
oorzaak was aan te geven. Een nauwkeurig
verband tussen oppervlakte en kosten is naar de
mening van de heer van der Weele niet te geven.
Ditzelfde geldt voor de fotogrammetrische met
hode, die sterk afhankelijk is van de terreins
omstandigheden, het aantal uit naverkenning
in het terrein te indentificeren details; zelfs bij
hetzelfde type terrein kunnen grote verschillen
optreden b.v. door het moment van de opname,
het verschil in schaduwwerking.
Er is bij beide methoden een aantal niet te voor
spellen factoren, die een brede spreiding in de
kosten per ha. veroorzaken. Een exacte grens
is hierom niet te geven; een gemiddelde ligt niet
in de orde van 500 ha, maar veel dichter bij
100 ha.
De voorzitter zegt blij te zijn met deze, zij het
dan voorzichtige norm; toch acht hij het nood
zakelijk, dat hierover ervaringscijfers worden
verzameld, waaruit dan een duidelijke lijn naar
voren kan komen en een spreidingsgebied kan
worden bepaald ten dienste van hen, die op dit
gebied voor de keus tussen beide methoden
worden gesteld, al zijn hierop dan ook andere
factoren als tijd, organisatie etc. van invloed.
De heer Som van de N.V. Grontmij voegt hier
aan toe, dat uit de ervaring van enkele jaren bij
zijn dienst een norm is ontstaan, die voor lan
delijke gebieden een grens trekt bij 120 ha en
voor bebouwde gebieden bij 60 ha. Bij grotere
gebieden is het werken met de fotogramme
trische methode voordeliger.
De voorzitter stelt nu een vraag op een geheel
ander terrein aan de orde en wel een vraag van
de heer Witvliet, die als volgt luidt: „Bij de
voerstraalmethode heeft men kennelijk met een
ingrijpende wijziging van landmeetkundige
werkomstandigheden te maken. Hoe ervaren de
betrokkenen dit uit het oogpunt van de mense
lijke verhoudingen in het bedrijf?"
De heer Claessen zegt hierop, dat hij aanvanke
lijk voor dit onderwerp plaats had ingeruimd
in zijn lezing, omdat het belangrijk is en zowel
een sociale als een economische kant heeft.
Na een aanvankelijk enthousiasme is er na ver
loop van tijd bij de meetassistenten een duide
lijke weerstand tegen dit werk te bespeuren,
vooral bij de geroutineerde krachten, misschien
omdat zij bij de voerstraalmethode geen initia
tieven kunnen ontplooien of omdat de organi
satie van de meting in een star schema blijkt te
verlopen. Vooral bij veelhoeksmeting bestaat
het werk van de meetassistent gedurende langere
tijd uit niets anders dan de bewaking van een
baak.
Spreker meent dat er voor dit probleem een
oplossing te vinden is door de meetassistent zo
veel mogelijk in het gehele werk te betrekken.
Laat de meetassistent zelf een afstand met de
meetband meten, vervolgens dezelfde afstand
met het instrument bepalen met correcte en met
iets verdraaide baakstand, om zodoende de be
langrijkheid van hun werk aan te tonen. Spreker
zegt de voerstraalmethode ideaal te vinden voor
diensten waar de meetassistenten na een derge
lijke meting op andere objecten kunnen worden
ingezet. Misschien moet men voor dit werk niet
de meest geroutineerde krachten nemen.
Genoemde aversie heeft sprekeer niet gecon
stateerd bij de waarnemer en de secretaris, die
in de ploeg zeer arbeidsintensieve functies be
kleden.
De belangrijkste man in de ploeg noemt spreker
de ploegleider, die vooral moet zorgen, dat de
goede geest in de ploeg gehandhaafd blijft, die
bij alle voorkomende handelingen moet assis
teren en die vooral de belangstelling voor het
werk in de ploeg levendig moet houden, hetgeen
de nauwkeurigheid van de meting ten goede zal
komen.
De voorzitter voegt hier nog aan toe, dat naar
zijn mening bij de invoering van nieuwe appara
tuur in het algemeen de neiging bestaat om
zeker in het begin te hoog gekwalificeerd per
soneel in te zetten. Hij vraagt zich af of er bij de
samenstelling van de ploeg geen rekening mee
gehouden moet worden, dat de werkzaamheden
binnen de ploeg zijn afgestemd op de capaci
teiten van de leden of eventueel daar even
boven liggen, hetgeen zeker bevrediging in het
werk met zich mee zal brengen.
De heer Claessen antwoordt, dat sinds de eerste
proef inderdaad mensen worden genomen, die
het werk nog net aankunnen.
Bij het kadaster neemt men daarom als waar
nemer een opnemer en als secretaris meestal
een jong landmeetkundig ambtenaar in plaats
van een meetassistent, omdat de inzet van deze
laatste functionaris moeilijkheden in de organi
satie van de overige ploegen van een dienst met
zich mee zou kunnen brengen.
De voorzitter vraagt, of de aanwezigen nog
andere geluiden ten aanzien van het aspect der