Acht hij het om practische redenen niet ge wenst, dat naast zijn voorstel wordt gezocht naar een overgangssysteem, waarbij de verza meling van de nodige gegevens reeds zodanig geschiedt, dat een aantal voordelen reeds nu wordt verkregen en de overgang naar het defini- schade, die de samenleving lijdt tengevolge van b.v. een kabelbreuk, te kunnen bepalen. Men kent wel de kosten van de reparatie van de breuk. Invoering van het systeem is een kostbare zaak. Hier staat tegenover, dat het huidige, volkomen falende systeem ook enorme kosten met zich meebrengt. Alleen al in de coördinatie van de huidige sys temen is een belangrijke kostenbesparing moge lijk. Invoering van het automatische systeem zal iets meer kosten betekenen, met het grote voordeel van een goed werkend systeem. De heer Knepper vraagt of bij dit systeem alle schadegevallen kunnen worden voorkomen. De heer Hoek antwoordt hierop, dat bij een teruggang van het aantal schadegevallen met 30 a 40% naar zijn mening reeds van een goed werkend registratiesysteem gesproken zal kun nen worden. De heer van Weelden stelt hierop, dat het succes van een registratiesysteem afhangt van een in te voeren meldingsplicht van voorgenomen grond werken. De heer van Wely antwoordt nu, dat de in voering van een registratiesysteem zeker wette lijke regelingen ten aanzien van melding van voorgenomen werkzaamheden moet inhouden. De heer Hoek meent in dit verband, dat het probleem tot nu toe is geweest, dat men op een groot aantal plaatsen informaties moest inwin nen. Als dit op een centrale plaats kan ge beuren, zal de melding in de vorm van inwin ning van informatie spontaan geschieden. Spreker acht daarom in dit verband de mel dingsplicht minder noodzakelijk. Prof. van der Weele meent, dat een vraagplicht eerder noodzakelijk is dan een meldingsplicht. Bij een vraagplicht is bekend, wie van plan is grondwerkzaamheden te gaan verrichten, het geen bij een eventuele schade verhalen van deze schade vereenvoudigt; van deze vraagplicht zal zeker een preventieve werking uitgaan. De voorzitter voegt hieraan toe, dat het naar zijn mening goed is, dat de commissie leiding registratie nog steeds aan het werk is. Hierop laat hij aansluiten een anonieme vraag met de volgende inhoud: „Hoe denkt Ir. Hoek te komen aan topografische gegevens in ge bieden waar er geen beschikbaar zijn; bij welke dienst zouden deze werkzaamheden moeten worden ondergebracht en gesteld, dat Uw sys teem over 10 jaar werkelijkheid zou zijn, hoe denkt U dan in de overgangsfase ernaar toe te kunnen werken?" De heer Hoek gaat op de vraag in door te stel len, dat het duidelijk is, dat voor gebieden, waarvan geen of weinig gegevens bekend zijn, deze ook niet in een centraal gegevensbestand verwerkt kunnen worden. Voor wat betreft de invoering van het nieuwe registratiesysteem merkt de spreker nog op, dat dit een kwestie van planning is, waarbij het land in blokken verdeeld zou kunnen worden, waar na blok voor blok volgens genoemde planning van het oude op het nieuwe systeem zou kunnen worden overgegaan. De voorzitter stelt nu een technische vraag aan de orde, die door de heer van Weelden is inge diend: „Ir. Hoek heeft vermeld het verstrekken van numerieke gegevens door de computer, die nauwkeuriger zijn dan grafische gegevens. In de eerste plaats kunnen deze gegevens niet nauwkeuriger zijn dan de meting waaraan ze zijn ontleend. Verder is een kabelbed meestal geen rechte tussen twee punten. Ik vraag me daarom af, of deze veronderstelling niet te theo retisch is". De heer Hoek verduidelijkt, dat in het huidige systeem de numerieke gegevens slechts worden bepaald ten opzichte van de topografie en alleen worden gebruikt om de leidingen op een kaart te kunnen kaarteren aan de hand van de aldus verzamelde gegevens en op de kaart voorko mende topografie. Spreker pleit voor een zo danige bepaling en verwerking van numerieke gegevens, dat onafhankelijk van de topografie de juiste ligging van kabels en leidingen kan worden aangegeven. Voor wat het tweede gedeelte van de vraag meent spreker, dat het systeem afhankelijk is van de gegevens, die erin worden opgenomen. Is dus een kabelbed niet bepaald door twee punten, dan moet een groter aantal punten wor den opgenomen. De heer Weegereef meent dat de heer Hoek in zijn betoog aan de kadastrale dienst een bal heeft toegespeeld betreffende de realisering van de leidingenregistratie en vraagt nu of hierop van de kant van deze dienst gereageerd zou kunnen worden. Hierop krijgt de directeur van het Kadaster de heer Ir. te Nuyl het woord, die eraan herin nert, dat de Staatscommissie voor het Kadaster, die in 1957 al een rapport uitbracht, deze zaak 98

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 26