zullen de organisatorische eenheden waarin hij werkt in de toekomst steeds groter worden. Ik denk hierbij aan eventuele gewestelijke bureaux van het kadaster, aan omvangrijke gemeente lijke diensten, cultuurtechnische bedrijven e.d. Sociologische begrippen als groepsstructuur, leiderschapspatronen, informele gezagsverhou dingen, statusproblemen en inzicht in de ge- dachtenwereld van andere niveaus zullen hierbij gehanteerd moeten worden. In de landmeetkundige wereld treft men tot nu toe de hiërarchische lijnorganisatie of hoogstens de lijn-staf organisatie aan, waarbij de staffunc tionarissen (de automatiseringsspecialist of de fotogrammetrische specialist) adviseert aan de lijnfunctionaris. In de industriële organisatie worden echter nieu we organisatievormen toegepast. Ik noem b.v. de comité structuur van Rensis Likert (10), waarin lijn- en staffunctionarissen na gezamenlijk overleg tot een groepsbeslissing komen, die voor de topleiding een advies bete kend. Dergelijke groepsbeslissingen eisen een scholing in discussie techniek, in het overleg (23) in het bedrijf en kosten onherroepelijk veel tijd en energie. Het klassieke systeem (4) kent: a. Een topleiding, die verregaand zelfstandig oordeelt en beslist. Zij stellen een productie planning op. Verstaan zij de kunst van delegatie (met behoud van eigen verant woordelijkheid voor het delegeren), dan is er een b. hogere leiding die de middelen kiest om de doelstellingen te verwezenlijken en een c. lagere leiding die het dichtst bij de uitvoe ring staat. Men kan vervolgens verschillende taakelemen ten onderscheiden, taakverdelingsgezichtspun ten noemt de Teleac cursus (11) het en vormt daaruit functies. Op een groot landmeetkundig bureau zag ik een overzichtskaart van het totale gebied met alle hermetingen en de aanwezige vaste grondslag ook van andere diensten. De topleiding kon met één oogopslag zien welk kaartenmateriaal op een bepaalde plaats beschikbaar was, op welke schaal e.d. Bijhouding geschiede door een sys teem van plakstroken. Zakelijk dus geheel in orde en efficiënt opgezet. Wat is echter de betrokkenheid van alle land meetkundige werknemers hierbij? Ik zie deze en dergelijke overzichten meestal in het bureau van de topleiding en niet op een voor een ieder toe gankelijke plaats. Likert (10) stelde vast dat die bedrijven de grootste productiviteit hadden, welke aan hun werknemers een grote mate van vrijheid lieten bij het organiseren, uitvoeren en controleren van de eigen taak. Uiterst kritisch is Argyris (12). Hij stelt dat de huidige structuur de wer kers voortdurend in een afhankelijke en onder geschikte positie ten opzichte van de leiding plaatst. De principes van specialisatie en hiër archie leiden tot psychisch onvermogen. Hij gebruikt in dit verband de term „self actu alization" waaronder hij verstaat, het reali seren van de aanleg om gedurende het leven te geraken tot een toenemende mate van activiteit en zelfstandigheid, een toenemende verdieping van belangstelling, een groter tijdsperspectief en een toenemende invloed op de eigen omgeving (aldus (5), p.70). Ook Mc. Gregor komt tot soortgelijke analyses ((5), p.78). In dit verband wijs ik op een inleiding gehouden door drs. Bos, wetenschappelijk medewerker van het Nederlands Paedagogisch Instituut voor het bedrijfsleven te Zeist, voor de Nederlandse Vereniging voor bedrijfspsychologie, over ni veauverhoging en taakverruiming (13). Hij beschreef hierin een experiment bij de Philips- fabrieken in Sittard, waar door een nieuwe op stelling van de werkgroepen in „units" elke werkgroep in haar geheel betrokken was bij het eindproduct, de gloeidraad. Tevoren was hetgeen zich tussen de mensen aan groepsvorming voordeed niet aan het werk ver bonden en had daardoor een informeel, klieke- rig en vaak tegen de leiding gericht karakter. Door de andere opstelling en de daarmede ge paard gaande niveauverhoging van de onder baas, groeide deze van technische toezichthou der tot leidinggever van mensen. Plezier in het werk In de bedrijfsorganisatie kent men het begrip „arbeidsvreugde". De oorspronkelijke onder zoekingen hiernaar zijn gedaan door „Roethlis- berger en Dickson" in de Hawthorne Plant van de Western Electric Company (vanaf 1927). Men werkte hierbij met verlichtings- en rust pauze experimenten. De hypothese was dat er een causaal verband zou bestaan tussen inten siteit van de verlichting en andere omstandig heden, zoals temperatuur, vochtigheidsgraad, aangepaste rustpauzen en de productie. Men onderzocht dit door middel van een testgroep en een controlegroep. Bij de controlegroep wer den de omstandigheden constant gehouden. Het resultaat was verwarrend. Men ontdekte b.v. dat als de verlichting verminderde, maar 77

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 5