aan nauwkeurige eigendomsregistratie. 3. Bloei
der kartografie in Amsterdam met een korte
opsomming van de belangrijkste uitgekomen
werken in de 17e eeuw: atlassen, stedeboeken,
wand- en losse kaarten, zeekaarten, profielen
van wereldsteden, aard- en hemelglobes etc. 4.
Verval der bloeiende Amsterdamse kartografie
door toepassing van meer wetenschappelijke
technieken van ondermeer de Fransen Sanson
en De l'Isle.
In het eerste hoofdstuk „Voorgeschiedenis"
geeft de schrijfster een beeld van de kartogra-
fische aktiviteit na de besloten Middeleeuwen:
er komt weer belangsteling voor Ptolemaeus
(schrijver van Geografie, 2e eeuw na Chr.) door
een vertaling van zijn Griekse werk in het Latijn
(de wereldtaal toentertijd). De grote ontdek
kingsreizen brengen de revolutie in het alge
meen nog aanvaarde gebrekkige wereldbeeld
van die tijd. In de tweede helft der 16e eeuw
loopt de bloeitijd der kartografie in Italië af en
beginnen de Zuid-Nederlandse geografen Orte-
lius en Mercator op een geheel nieuwe basis
moderne wereldatlassen te ontwerpen. Ortelius
geeft aanvankelijk nog wel compilatiewerk,
maar Mercator brengt een meer wetenschappe
lijke opzet.
Na 1585, val van Antwerpen, vluchten velen
naar de Noordelijke Nederlanden. Onder hen
die zich in Amsterdam vestigen bevinden zich
Petrus Plancius, Jodocus Hondius, Petrus Kae-
rius, Pieter Bas, Pieter en Abraham Goos en
vele anderen. In Amsterdam concentreren zich
vanaf die tijd de kartografische aktiviteiten.
(Uitgebreid wordt ingegaan op leven en werken
van de theoloog en geograaf Petrus Plancius.)
Wat was de aanleiding tot de vervaardiging van
kaarten in die tijd? In het tweede hoofdstuk
wordt op deze vraag ingegaan. We zien daarin
drie oorzaken, nl. de reeds in de Inleiding ge
noemde grote zeereizen, oorlogsverrichtingen
en inpolderingen.
De bestaande zeemansgidsen blijken niet meer
toereikend. Zij gaven voorschriften voor navi
gatie en later ook kustprofielen met beschrij
vende tekst. Er ontstaat behoefte aan zeekaar
ten, zgn. „Paskaarten", o.a. Lucas Jansz. Wa-
ghenaer's „Spiegel der Zeevaerdt" (1584) en
Willem Barentsz.'s „Caertboek van de Midlant-
sche Zee" (1595). Hun werk wordt voortgezet
door Willem Jansz. Blaeu en Jacob Aertsz.
Colom. Bekend is ook Pieter van Alphen's
„Zeeatlas met generale paskaarten" van de ge
hele wereld (1660) en Pieter Goos' Zeemans
gids voor Amerika (1675).
De „Nieuwskaarten" (of oorlogskaarten) gaven
op topografische ondergrond beelden van de
oorlogsverrichtingen tegen Spanje, zoals het be
leg van 's-Hertogenbosch, Breda, Maastricht
etc. Op dit gebied is bekend geworden de Am
sterdamse uitgever Claes Jansz. Visscher (1587
-1652).
De „Waterschapskaarten" brengen ten behoeve
van de grote inpolderingen de mogelijkheid tot
overzichtelijke weergave van waterlopen (wa
terbeheersing) en landaanwinning (verkave
lingen), zoals de kaart van de Heerhugowaard
(1631) van C. J. Visscher en de kaart van de
Beemster (eind 17e eeuw), de Zijpe (1622) van
Pieter van den Keere e.a.
In het hoofdstuk „Wijzigingen van het kaart
beeld" wordt aan de hand van diverse voorbeel
den duidelijk gemaakt hoe de ontwikkeling van
het steeds juister wordend kaartbeeld gelijke
tred hield met de grote zeereizen die men on
dernam. Onmiddellijk na iedere zeereis werden
de kaarten nauwkeurig bijgewerkt en gecorri
geerd.
In „Kaartvervaardiging en Kaartenhandel"
wordt de techniek van het landmeten enigszins
belicht. Naast de toen bekende techniek der
astronomische plaatsbepaling introduceert Se-
bastiaan Münster rond 1528 de methode van
driehoeksmeting. Gemma Frisius brengt in zijn
in 1533 gepubliceerde „Een boecxken seer nut
ende profijtelijck allen Geographiens leerende
hoemen eenighe plaetsen beschrijven ende het
verschil oft distantie der selven meten sal
deze methode in ons land, zodat Jacob van
Deventer tussen 1535 en 1547 van ons land de
eerste algemene kaartering „na de conste der
geometrien ende op 't compase" vervaardigen
kan. Als instrumentarium werkte men in die
tijd met meetketting, schredenteller, kompas,
hoekmeetinstrument (Jacobsstaf), planchet en
tekengerei. Het is merkwaardig, dat de metingen
van Willebrord Snellius uit 1615, waarbij een
driehoeksnet van Alkmaar tot Bergen op Zoom
gemeten werd, geen toepassing vonden bij deze
kaartering.
Volgende hoofdstukken zijn nog gewijd aan
kaartprojekties, druktechnieken en kaartenhan
del, met als curiositeit een adreslijst van karto-
graaf-uitgevers in de tweede helft der 17e eeuw.
Verder zijn van belang de uitgebreide literatuur
lijst, de beknopte beschrijvingen bij de tentoon
gestelde kartografische werken, de beschrijving
van de Atlas van Mr. Laurens van der Hem en
een kort overzicht van de ontwikkeling na 1660.
Als laatste, maar niet van het minste belang,
wil ik nog wijzen op het uitgebreide en bizonder
volledige personenregister achterin het boekje.
A. L. P. Rietberg
136