tussen gebouwen of landerijen maar ook tussen
een gebouw en open grond.
Vensters
Een niet onbelangrijk deel van het burenrecht
wordt behandeld in de artikelen 692 t/m 697.
Het gaat hier om deuren en ramen die het mo
gelijk maken buurmans eigendom te betreden
of te begluren.
Artikel 692 dan begint met de bepaling, dat
geen der naburen zonder toestemming van de
ander in een gemeenschappelijke scheidings
muur een venster of andere opening mag ma
ken. Wel mag hij dit doen in een eventueel
gedeelte dat hij op eigen kosten optrekt, maar
op voorwaarde, dat hij het dan ook meteen
tijdens de bouw doet en e.e.a. zoals ook toege
staan in de gevallen, genoemd in de beide vol
gende artikelen. En zo bepaalt dan artikel 693,
dat de eigenaar van een niet gemeenschappe
lijke muur die onmiddellijk grenst aan buur
mans eigendom, daarin wel lichten en vensters
mag aanbrengen, maar het moeten vaststaande
ramen zijn, die van dichte ijzeren tralies voor
zien zijn. Die tralies mogen op geen grotere
afstand dan 10 cm van elkaar staan. En vol
gens artikel 694 mogen ze niet lager aange
bracht worden dan 2^ meter boven de vloer
of grond van de kamer die men verlichten wil
als het een gelijkvloers met de straat gelegen
vertrek betreft en niet lager dan twee meter
boven de vloer van andere verdiepingen.
Duidelijk spreekt hieruit de bedoeling dat er
niet doorheen gekeken mag worden, ze dienen
uitsluitend voor verlichting te zijn. Men zal dus
bijzonder attent moeten zijn bij het bouwen van
een trappenhuis dat men door middel van ra
men verlichten wil. Het laagste raam mag pas
op 2j/2 meter boven grond aangebracht worden
terwijl men daarna steeds twee meter boven 'n
traptrede moet blijven. Dit blijkt mede uit ar
tikel 695: „Men mag over het afgesloten of
niet afgesloten erf van zijn buurman geen recht
streeks uitzicht hebben, noch vensters waardoor
men op andermans erf ziet, noch balcons of
andere dergelijke vooruitspringende werken,
tenzij er een afstand van 2 meter wordt gelaten
tussen de muur waarin men zodanige werken
maakt en het erf.
Wanneer tussen beide erven een mandelige
steeg ligt van meer dan twee meter breedte, en
van welke steeg beiden gebruik kunnen maken
en aldus uitzicht hebben op het erf van de
buurman, dan geldt de bepaling niet (Hof van
Leeuwarden, 1939).
Vaststaande ramen, van ondoorzichtig glas
voorzien, zijn wel toegestaan, tuimelramen, hoe
dan ook gemaakt, niet, evenmin als deuren.
We zijn hier op een zeer kwetsbaar terrein aan
geland. De bepalingen dwingen bijvoorbeeld bij
nieuwbouw op scheef ten opzichte van de rooi
lijn gelegen percelen tot verspringingen in de
diepte. Wel echter wil ik in het bijzonder wijzen
op de mogelijkheid dat men een erfdienstbaar
heid van uitzicht of licht heeft of verwerft. Ar
tikel 726 zegt dan dat wanneer men een muur
of gebouw opnieuw optrekt, de heersende en
lijdende erfdienstbaarheden ten opzichte van de
nieuwe muur of van het nieuwe gebouw voort
duren. Maar deze erfdienstbaarheden mogen
niet verzwaard worden (door meerdere of gro
tere ramen) en mits de wederopbouw geschiedt
binnen de verjaringstermijn. Bovendien wijs ik
nog op artikel 727: „Hij die het recht van uit
zicht of licht heeft, mag zoveel vensters of lich
ten maken als hij goedvindt; maar hij mag, na
te hebben gebouwd of van zijn recht gebruik
gemaakt, het aantal lichten of vensters niet ver
groten". En nadrukkelijk wordt gesteld dat
onder licht alleen het nodige licht zonder uit
zicht wordt verstaan.
Het is denkbaar dat er in een muur ramen zit
ten, in strijd met de bepalingen van het buren
recht. Misschien is er dan sprake van erfdienst
baarheid, verkregen door verjaring. Men heeft
dan de zichtbare en voortdurende erfdienstbaar
heid van licht verkregen. Dit verkrijgen ge
schiedde echter niet bij akte en men zal zich
dus vergeefs verzetten indien een buurman ho
ger gaat bouwen waardoor het licht onderschept
wordt. Verzet is alleen met goed gevolg moge
lijk wanneer het recht bij akte verkregen werd
met de clausule dat buurman niet hoger mag
bouwen, althans niet zoveel hoger dat het recht
waardeloos wordt.
In artikel 696 wordt bepaald dat terzijde of in
de schuinte men geen uitzicht mag hebben op
het erf van zijn nabuur indien dit uitzicht niet
op minstens 50 cm is aangebracht van de
buitenkant van de muur waarin de opening
wordt gemaakt. Zijn er balcons of soortgelijke
uitstekende werken, dan moet gerekend worden
van de buitenkant daarvan tot de scheiding (ar
tikel 697).
Artikel 698 tenslotte stelt dat al het voorgaande,
dus van artikel 681 af, ook toepasselijk is voor
afsluitingen van hout die dienst doen als af
scheiding tussen gebouwen, open plaatsen en
tuinen.
Ladderrecht
Met artikel 699 komen we op een vrij dikwijls
voorkomende omstandigheid: „Wanneer het tot
191