Het burenrecht is omschreven in het B.W. in de
artikelen 672 t/m 720 en in zo duidelijke vorm,
dat slechts weinig toelichting vereist wordt.
Aflopend water
Artikel 673: „Erven die lager liggen zijn, ten
behoeve van degene die hoger gelegen zijn, ver
plicht het water te ontvangen, hetwelk daarvan
natuurlijk afloopt, zonder dat zulks door men
sen toedoen bevorderd worde.
De eigenaar van het erf dat lager ligt mag geen
dijk of dam opwerpen, waardoor deze uitwate
ring belet wordt; daarentegen mag de eigenaar
van het hoger gelegen erf niets in het werk
stellen, waardoor de toestand van hetgene dat
lager ligt, verzwaard wordt".
Op zichzelf een duidelijke zaak, waarbij opge
merkt kan worden dat het slaat op ongebouwde
eigendommen omdat in artikel 700 de water
lossing van gebouwde eigendommen behandeld
wordt. Men gaat er van uit dat de door de
natuur geschapen toestand gehandhaafd moet
worden. Het Hof van Arnhem heeft dit in 1912
nog eens duidelijk gesteld: „Onder aflopen
wordt verstaan een sinds vanouds niet door
mensen gemaakte toestand. Door het aanleggen
van een duiker mag de toestand van het lager
erf niet worden verzwaard. Verzwaring volgt
niet uit het blote feit, dat tengevolge van de
duiker iets meer of iets spoediger water op het
lager erf komt, indien dit kan geschieden zonder
schade te veroorzaken".
Het is dus niet zo dat de gevolgen van ont
ginning en drainage niet door het lager gelegen
erf geaccepteerd behoeven te worden. Maar het
is ongetwijfeld een ingrijpen in de natuurlijke
toestand en het is derhalve beter dat de be
trokkenen e.e.a. vooraf in der minne regelen.
Internationaal doen zich deze moeilijkheden
ook voor; zowel van Duitsland als van België
ondervinden we tengevolge van ontginningen
wateroverlast en zoekt men naar regelingen.
Tenslotte zij opgemerkt dat uitsluitend over
water gesproken wordt. De meningen verschil
len of al of niet meegevoerd vuil mag worden
geweerd.
Waterbronnen
Opmerkelijk in deze tijd zijn de artikelen 674/5
waarin het gaat om een waterbron op iemands
erf. De eigenaar mag er naar goeddunken ge
bruik van maken behoudens het recht dat de
eigenaars van lager gelegen erven door titel of
verjaring mochten hebben verkregen. De loop
mag niet veranderd worden indien hij aan de
bewoners van een stad, dorp of gehucht het voor
188
hen noodzakelijke water verschaft! De eigenaar
heeft dan wel recht op schadeloosstelling tenzij
het gebruik van het water door genoemde ge
meenschappen wettig zou zijn verkregen of
krachtens verjaring. Men mag, meen ik, wel
aannemen dat een dergelijk geval zich thans
niet meer voordoet. In anderhalve eeuw is heel
wat veranderd.
Voorbijstromend water
In de artikelen 676/7 komt nog eens water ter
sprake. Het eerste geval gaat over eigendom,
gelegen aan stromend water dat niet aan de
overheid behoort (dus niet vlotbare en niet be
vaarbare rivieren). De eigenaar zal als regel de
helft in eigendom hebben. Hij mag van dat
water „tot bespoeling van zijn erf" gebruik ma
ken. Hieronder wordt verstaan het gebruiken
voor huiselijke doeleinden en ook het drenken
van vee.
Loopt een dergelijk water over zijn terrein dan
mag hij zelfs de loop veranderen mits het daar
na weer uitmondt op de plaats waar het voor de
verlegging zijn erf verliet.
Krijgen nu eigenaren onenigheid over het ge
bruik van het water dan moet de rechtbank het
belang van de landbouw met de onschendbaar
heid van het recht van eigendom in overeen
stemming zien te brengen, met in achtneming
van de bijzondere en plaatselijke verordeningen
t.a.v. loop, waterhoogte en gebruik der wateren.
In het algemeen zal het gebruik maken van dit
water niet mogen leiden tot vervuiling. Immers
ook anderen moeten van het water gebruik
kunnen maken. Vooral in de laatste jaren zijn
hierover tal van processen gevoerd.
Van geheel andere aard zijn de rechten die in
de artikelen 678 en 679 aan de eigenaren wor
den gegeven. Allereerst artikel 678: „Ieder
eigenaar kan zijn nabuur noodzaken hun aan
elkaar grenzende eigendommen af te scheiden.
De afscheiding moet gemeenschappelijk wor
den betaald". Met „afscheiding" wordt hier be
doeld de grens zichtbaar maken door uiterlijk
waarneembare tekens. Een greppel of wat palen
kunnen dus al voldoende zijn. Afscheiding is
dus een verplichting. Maar men kan de buur
man niet noodzaken, indien men bijv. een
schutting wil hebben, hier aan bij te dragen,
tenzij het betreft eigendom in steden en aaneen-
gebouwde voorsteden of dorpen. In artikel 690
wordt die uitzondering vermeld en in zo'n ge
val zullen wijze en hoogte worden geregeld vol
gens plaatselijk gebruik om te komen tot af
scheiding van huizen, plaatsen en tuinen.
De Hoge Raad besliste in 1926: „Waar twee