percelen, al bevindt op één daarvan zich een
schutting, niet door die schutting zijn afgeschei
den en de juiste grens onzeker is, is de vorde
ring tot afscheiding ontvankelijk". (Ontvanke
lijk is vatbaar voor berechting).
Artikel 679 maakt overigens uitdrukkelijk uit
zondering voor het geval, genoemd in artikel
715, waarbij het gaat om het geven van uitweg,
niet op grond van een erfdienstbaarheid maar
op grond van dit burenrecht (Zie enclaves).
Artikel 680 is voor de moderne mens een on
begrijpelijk artikel: „De eigenaar, die zijn erf
heeft afgesloten, verliest het recht van klauwen-
gang en stoppelweide, naar evenredigheid van
de grond, welke hij door de afsluiting aan de
gemeenschappelijke weiding onttrekt". Van
oudsher kende men gemeenschappelijke bewei
ding, waaronder ook behoorde de zgn. „stoppel-
weide", een oud recht, zonder titel, hetwelk in
hield dat het vee vrij mocht zwerven en grazen
op de openliggende landen nadat de oogst was
binnengehaald of het land braak lag. Het recht
kwam toe aan de bewoners van de betreffende
gemeente. „Klauwengang" is de benaming voor
dat rondzwerven door de velden, maar het is
tegelijkertijd een recht, vaak „interlocaal".
Het recht van stoppelweide is ondergeschikt aan
het recht van de eigenaar van de grond om zijn
eigendom af te sluiten, tenzij een titel bestaat.
Mandeligheid en zijn gevolgen
(N.B.: Mandeligheid is een bijzondere vorm van
medeëigendom, die we kunnen aantreffen bij
scheidsmuren, sloten, hagen, goten, riolen, re
genbakken en putten. Men mag zijn aandeel
niet afsplitsen, het is een zgn. gebonden mede
eigendom.)
De artikelen 681 t/m 697 behandelen gemeen
schappelijke muren, terwijl artikel 698 zegt dat
voornoemde artikelen tevens toepasselijk zijn
op iedere afsluiting van hout, dienende tot
scheiding tussen gebouwen, open plaatsen en
tuinen.
Artikel 681: „Alle muren, dienende tot afschei
ding tussen gebouwen, landerijen, hoven en
tuinen, worden gerekend gemene muren te zijn,
ten ware er een titel of teken, het tegendeel aan
duidende, mocht bestaan.
Indien de gebouwen niet evenhoog zijn, wordt
de scheidsmuur slechts verondersteld gemeen
schappelijk te zijn, tot de hoogte van het minst
verhevene gebouw".
Er staat dus letterlijk „worden gerekend", niet
„zijn". Men vermoedt dus dat zo'n muur man-
delig is. Hier is sprake van gebonden mede
eigendom waarvan geen scheiding of deling ge
vraagd kan worden. In gemeenschappelijk over
leg kan uiteraard de muur afgebroken worden,
niet kan één der eigenaren zijn helft wegbreken.
Het artikel gaat voorts van de veronderstelling
uit dat de eigendomsgrens samenvalt met mid
den muur. Uit de omstandigheid, dat een
scheidsmuur staat deels op grond van de één,
deels op grond van de ander, volgt niet nood
zakelijk, dat de muur gemeenschappelijk is. Het
volgt evenmin uit de omstandigheid, dat de fun
damenten van de muur even ver uitsteken.
Voorts kan worden opgemerkt dat bovenge
noemd vermoeden geldt tot de hoogte van het
laagste gebouw, wanneer beide gebouwen niet
even hoog zijn, dus ook al zou de muur daar
boven even breed zijn.
Een titel die het tegendeel bewijst kan bijvoor
beeld zijn een akte waarin de halve muur werd
overgedragen. De „tekens" zijn in artikel 682
genoemd al blijkt reeds uit de aanhef dat er
andere tekens denkbaar zijn.
Artikel 682: „Het teken dat een scheidsmuur
niet gemeen is bestaat onder anderen daarin:
le. dat het bovenste van de muur aan de ene
kant opstaande en loodrecht met zijn voetstuk
is, en aan de andere kant schuin afloopt;
2e. dat de muur een gebouw of terras steunt
of schraagt zonder dat er van de andere kant
een gebouw of ander werk aanwezig is;
3e. dat bij het bouwen van de muur slechts aan
de ene zijde, hetzij een kap, hetzij stenen lijsten
en vooruitstekende stenen zijn geplaatst.
In die gevallen wordt de muur gerekend bij uit
sluiting toe te behoren aan de eigenaar, aan
wiens kant het gebouw, het terras, de lijsten en
vooruitstekende stenen, of de goot van zodanige
kappen gevonden worden".
In het eerste geval gaat men er dus van uit dat
men bij het bouwen van de muur dit fatsoens
halve zo gedaan heeft dat het aflopende regen
water op het eigen erf terechtkomt. In de vol
gende gevallen veronderstelt men dat de eige
naar is degeen aan wiens kant het gebouw staat
dan wel aan wiens kant de versieringen zijn
aangebracht.
N.B. Bij het opmeten van bouwterreinen zal
men er zich terdege van moeten vergewissen of
er tegen dan wel op de scheiding een huis staat,
of dat het de bedoeling is dat de reeds staande
muur gemeenschappelijk zal worden.
Artikel 683 behandelt de consequentie van het
gemeenschappelijk eigendom, nl. de betaling
van de kosten van herstellingen. Er wordt vast
gesteld dat de herstel- of wederopbouwkosten
naar evenredigheid ten laste van de eigenaren
komen. Wel mag men zich bevrijden van die
bijdrage door zijn recht over te dragen, wat
echter alleen mogelijk geacht wordt wanneer de
189