De uitlijnapparatuur had gefixeerde eindpun ten nodig. Daarom zijn aan beide einden van iedere baan centreerplaten in betonpijlers af gesteld. Afstelling centreerplaten Afb. 14 geeft een indruk van een centreer- plaat. De centreerplaten werden voor de noord zuid richting vanuit de schaduwlijn ingericht. De oost-west positie was niet van belang zolang de afwijking in deze richting van de geprojec teerde plaats geen correctie in de meting in noord-zuid richting te weeg bracht. De uit te zetten horizontale afstanden waren: 9,452 m tussen schaduwlijn en hart centreer platen noordelijke railbaan. 21,011 m tussen harten centreerplaten noorde lijke en zuidelijke railbanen. De afstelling moest zo nauwkeurig mogelijk geschieden, daar de één mm eis alleen al met de aligneerapparatuur bijna niet haalbaar was. De afstelling in hoogte gebeurde door een nauwkeurigheidswaterpassing vanaf de dichtst bijzij nde hoogteknop. Voor de afstelling in noord-zuid richting is ge bruik gemaakt van de al aanwezige 50 m invar- band. De oostelijke platen werden vanuit de ooste lijke eindpijler gemeten en de westelijke platen vanuit een speciaal voor dit doel in de schaduw lijn tussengerichte hoofdpijler (afb. 2). De band werd voor de meting van deze hoogst ongelukkige afstanden geschikt gemaakt. Bij de 9,40 m en 21 m werden tien cm lange mm- verdelingen gegraveerd. De 10 m en 20 m punten van de band konden op de ijkbasis geijkt worden. Bij de inrichting van de ijkbasis was nl. een extra pijler geplaatst zodanig dat ook over een afstand van 120 m geijkt kon worden. De ijkcorrectie voor de overgebleven stukjes band tussen 10 m en 9,40 m en tussen 20 m en 21 m zijn met een universele meetmikros- coop in een meetkamer bepaald. Het principe van een invardraadmeting is aan gehouden. Alleen werd de band met vorken ondersteund, zodat een doorhang-correctie kwam te vervallen. Tevens werd de schuine afstand gemeten (afb. 15). Voor het aanbrengen van de correcties aan de platen werd gebruik gemaakt van meetklok ken (afb. 14). In de belangrijke noord-zuid richting werden twee klokjes opgesteld, zodat bij het corrigeren van de platen een draaiing in plaats van een verschuiving uitgesloten was. Met behulp van deze meetklokken, die via draaibare armen met magneetjes aan de paal kop vastgeklemd werden, konden met een beetje handigheid correcties tot 0,01 mm aan gebracht worden. De controlemeting wees uit dat de tweede correctie voor drie van de vier platen kleiner dan 0,1 mm was. De platen zijn binnen 0,2 mm van de theore tische plaats gesteld. De alignering Het aligneringsprincipe is eenvoudig. In de ene centreerplaat wordt een houder met diafragma geplaatst (afb. 16). In de andere plaat komt een identieke houder met een loep. Het systeem is verwisselbaar. Er is nu een rechte lijn gefixeerd door het diafragma en de optische as van de loep. In de 230 14. Het gebruik van de meetklokken. 15. Het gebruik van de invarband.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 14