e. Wat zijn bij compensatiepoolplanimeters
respectievelijk schijfpoolplanimeters de
grenscirkels, de zwaartecirkel, de grond-
cirkel, de scharniercirkel en de nulcirkels
en welke rol spelen deze cirkels bij het
bepalen van de grootte van een perceel
door planimetrering?
5. a. Hoe laat men een buisniveau inspelen, in
dien hierop een verdeling is gegraveerd en
hoe indien men gebruik maakt van een
niveauprisma van Wild? Definieer in
beide gevallen de richtlijn,
b. Wat is de hoekwaarde van een niveau?
Wat geeft men daarmede aan? Hoe kan
deze hoekwaarde bepaald worden en bij
welke hoogtemetingen wordt de hoek
waarde wel gebruikt om hoogteverschillen
te bepalen? Hoe gebeurt dit dan?
6. Hoe leest men een horizontale rand van een
waterpasinstrument af met behulp van:
a. een indexstreep,
b. een nonius,
c. een schaal.
Teken voor elk van de bovenstaande geval
len een duidelijk beeld van de aflezing 19,8
gr op een rand verdeeld in decimale graden.
e. Indien verder geen vaste punten aanwezig
zijn, is dit punt dan voldoende nauw
keurig bepaald?
f. Hoe zou de constructie uitgevoerd moe
ten worden indien de richtingen geen ach
terwaartse, doch voorwaartse waren.
2. a. Behandel de werkwijze van het meten van
veelhoeken met magnetische oriëntering
en dradenafstandmeter.
b. Wat zijn de voordelen van dubbelbeeld
afstandmeters ten opzichte van draden-
afstandmeters. Zijn zelfreducerende af
standmeters altijd te verkiezen boven
niet-zelfreducerende?
3. a. Indien aanschaffingskosten geen factor
zijn, welk type instrument zou u dan ver
kiezen voor toepassing bij de voerstraal-
methode.
b. Bij de hyperbolische radio plaatsbepalings
systemen kan men onderscheid maken
tussen „herhaalbaarheid" en „nauwkeu
righeid". Verklaar dit.
CIVIELE TECHNIEK
Tijd: iy2 uur
LANDMEETKUNDE II
Tijd: iy2 uur
1. De verkenning van een snelliuspunt gaf als
resultaat: vier achterwaartse richtingen naar
de punten Pu P2, P3 en P4
P P\ 0*
PP2 253 100*
I' P., c>o 200*
PP4 20 300*
PP, oo 3.18 km
P P2 53 6.37 km
PP., eo 6.37 km
PP4 oo 3.18 km
a. Bepaal de richtingsgewichten
(d 6 V m km 0.05) K 800
m 10 dmgr. Afronden op eenheden.
b. Teken de genormaliseerde inverse figuur.
Bepaal de maximum- en minimum stan
daardafwijking:
c. Door gebruik te maken van de gegevens
van de inverse figuur.
d. Numerisch.
1. Bij het verbeteren van een bestaande water
loop wil men bodem en wanden verdedigen
met een steenbekleding.
Gevraagd: Voor deze leiding te bepalen de
afmetingen van het voordeligste trapezium
vormige profiel en het verhang, als gegeven
zijn: Q 1,6 nri/sec., v max 1 m/sec„
m 0,35 (Kutter).
2. Een weg loopt langs een rivier waarvan de
oever verdedigd is. De weg heeft een klin
kerverharding dik 0,20 m en breed 6,m;
de bermen zijn 2,50 m breed.
L.W. 0, H.W. 1,50 rivierbodem 0,80,
bovenkant rivieroever 2,30 talud 1:1.
De grondslag is zanderige klei.
Gevraagd: op schaal 1 50 een halve dwars
doorsnede van de weg vanaf de as naar de
rivierzijde toe (hoogteligging K.W. zelf be
palen).
3. Van een bamboebrug is het volgende gege
ven:
De brugliggers zijn bamboes met D 0,12
mend 0,10 m, op afstanden van 0,50 m
h.o.h.
250