De verplaatsbare telescopen worden niet tijdens de waarnemingen verreden, maar worden na iedere serie waarnemingen op een andere plaats gezet. Door de waarnemingen van de verplaatsbare telescopen op een listige manier met die van de vaste telescopen te combineren, vult men als het ware de gapingen van 144 m tussen de vaste telescopen op. Indien men één telescoop afzonderlijk beter be kijkt kunnen de volgende onderdelen onder scheiden worden (afb. 3). 1. Een aan de voeten nastelbare onderbouw, rustend op zware funderingsblokken. 2. Een poolashuis, o.a. bestaande uit: een pool as die in een boven- en onderlager van de onderbouw draait; een contragewicht; een tandkrans voor voortbeweging; een decli natie-as, waaromheen 3. een declinatieconstructie met tandkrans draait, waarop 4. een parabolische reflector, doorsnede 25 m, met ondersteuningsconstructie rust. De re flector bestaat uit met fijn gaas bespannen facetten. 5. De antenneondersteuning met in de kop de ontvanger. De hoek die de poolas ter plaatse met de raak lijn aan de aarde maakt is gelijk aan de noor derbreedte van de S.R.T., in dit geval 52°55'. Het grote voordeel hiervan is het kunnen volgen van een ster (beter gezegd: „radiobron") met slechts een draaiing om de poolas, nadat men door draaiing om beide assen de bron heeft opgespoord. Met deze S.R.T. kan men in beginsel een even nauwkeurig beeld van een bepaald deel van de hemel krijgen als met een radiotelescoop met een diameter van 1,6 km, maar het op lossend vermogen van een optische telescoop zal nog niet benaderd worden. Hoe nauwkeuriger echter de afstelling van de telescopen des te beter de waarnemingen zullen worden. Daarom werden bij de bouw scherpe eisen gesteld. De afwijkingen van identieke referentiepunten in alle telescopen van één denkbeeldige rechte lijn zullen na oplevering van het werk niet meer mogen bedragen dan 3 mm, in hoogte en noord zuid richting. Deze eis geldt ook voor de af wijkingen in de onderlinge afstanden van een vaste maat. Genoemde eisen hebben ertoe geleid bijzondere voorzieningen op het terrein te treffen om zeer nauwkeurige meetmethoden te kunnen gebrui ken. 2. REALISATIE SCHADUWLIJN Algemeen Met het reeds genoemde referentiepunt per te lescoop wordt bedoeld het hart van het onder- lager van iedere telescoop. Omdat het hart on toegankelijk is, bevinden zich aan de oost- en westzijde van ieder lager cylindrische gaten waar richtmerken uitgebracht kunnen worden. 0.a. de onmogelijkheid van een directe meting tussen de onderlagers was er de oorzaak van dat werd besloten op het terrein een oost-west lijn aan te geven door middel van één vast hoofdpunt per telescoop. Deze „schaduwlijn" werd 24 m ten noorden van de lijn door de onderlagers geprojecteerd. Uitgaande van het hoofdpunt is het mogelijk het corresponderende onderlager in drie rich tingen af te stellen, nl.: 1. in oost-west richting: door hoekmeting van af het hoofdpunt; 2. in noord-zuid richting: door hoekmeting vanaf twee vaste hulppunten, die 24 m ten zuiden van het hoofdpunt en vanuit het hoofdpunt worden afgesteld; 3. in hoogte: door hoogtemeting vanaf een in hoogte bekende knop in het hoofdpunt. De nauwkeurigheidseisen voor de vaste hoofd punten werden: een maximale fout van één mm in de onderlinge afstanden en een maxi male afwijking van de schaduwlijn in noord zuid richting van één mm (alignementseis). 221 ontvanger antenneondersteuning reflector ringligger declinatieconstructie poolashuis bovenlager poolas contragewicht onderlager onderbouw _y funderingsblolyC. 3. Schematische doorsnede van een radiotelescoop.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 5