De gevonden correcties werden met behulp van de al genoemde voetjespasser en schuifmaat aangebracht. Afstand AI gemeen De onderlinge afstand tussen de merken in de hoofdpijlers moest 143,991 m worden binnen de nauwkeurigheid van 1 mm. Doordat er bij de aanvang van het storten van de fundering enige onnauwkeurigheden zijn begaan moest de oorspronkelijke onderlinge afstand van 144,000 m veranderd worden. De gewijzigde lengte heeft verder geen invloed op de toege paste meetmethoden. Voorlopige afstelling Daar de nastelbaarheid van 2 cm in oost-west richting van de merken gering is in vergelijking met de maximale uit te zetten afstand van 864 m, indien merk 6 als uitgangspunt ge nomen wordt zoals bij de lengtemetingen is ge beurd, zijn de merken met een invarband uit gezet volgens de methode van een nauwkeurige lengtemeting. De gebruikte 50 m invarband met een gaatjes verdeling zoals bij kadastermeetbanden, werd voor de metingen, en voor later in dit artikel te beschrijven metingen ten behoeve van de rail- baan, geschikt gemaakt door onder andere bij de 0, 10, 20, 24 en 48 m tien cm lange mm- verdelingen te graveren. Met de band is een nauwkeurigheid van één mm per 100 m bereikt. Ter verkrijging van de hoge nauwkeurigheid zijn de definitieve metingen uitgevoerd met een invardraad. Daartoe is de schaduwlijn uitgerust met „24 m"-tussenpunten bestaande uit houten palen met ingeschroefde afleesstiften. lJkbasis De metingen waren van zo'n lange duur dat het nodig was een ijkbasis op het terrein in te richten. Deze ijkbasis van 288 m lengte loopt over vijf hoofdpijlers met een onderlinge afstand van 72 m. Dientengevolge is vier maal een ijkcor- rectie per 24 m te bepalen die tevens een in druk geeft van de stabiliteit van de pijlers. Ter besparing van het aantal te maken beton- pijlers vormt de ijkbasis een bestanddeel van de schaduwlijn. Diverse hoofdpijlers dienen tevens als 72 m-tussenpunt van de ijkbasis. De gebruikte ijkbasismerken verschillen dan wel van de merken voor de afstelling van de teles copen; ze zijn niet nastelbaar. De juiste lengte van de ijkbasis is bepaald met behulp van twee op de standaardbasis Loenermark geijkte in- vardraden. Definitieve afstelling Het valt buiten het kader van dit artikel de gehele techniek van het meten met invardraden te beschrijven. Er wordt volstaan met het puntsgewijs opsommen van het meetprogramma zoals dat in Westerbork is aangehouden. Alleen de meting van 6 naar 1 wordt bespro ken. De meting van 6 naar 12 is identiek. 1. Bepaling van de ijkwaarde van de draad door tweemaal heen en terug meten van de ijkbasis. 2. Meting van de afstanden tussen 6 en 1 door éénmaal heen en terug meten. 3. Bepaling van de ijkwaarde van de draad door éénmaal heen en terug meten van de ijk basis. 4. Berekening correcties en aanbrenging cor recties. Controle van de gecorrigeerde afstanden door: 5. Heen- en terugmeting tussen 6 en 1. 6. Heen- en terugmeting van de ijkbasis. Om een inzicht te krijgen in de te bereiken nauwkeurigheid zijn de metingen 5 en 6 nog maals uitgevoerd. De verschillen tussen twee onafhankelijk gemeten lengten waren maxi maal 0,2 mm. 7. Berekening en aanbrenging van de laatste correcties. Deze laatste correcties varieerden van 0,1 tot 0,6 mm. De onderlinge afstanden tussen de merken in de hoofdpijlers 1 tot en met 12 zijn door ge bruik te maken van de omschreven meetme thoden bepaald met een fout welke kleiner is dan 0,3 mm. Hoogte Tijdens het storten van de meetmerken in de koppen van de hoofdpijlers zijn ook koperen hoogteknoppen aangebracht (afb. 4). Dit was noodzakelijk om ten behoeve van de hoogte afstelling van de lagers van de telescopen een nauwkeurig in hoogte bekend punt in de buurt te hebben. Er zijn twee nauwkeurigheidswaterpassingen over de knoppen uitgevoerd, waarbij de knop in pijler 6 als uitgangspunt heeft gediend. Het resultaat van de hoogtemetingen: de rela- 224

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 8