tieve nauwkeurigheid van knop 1 ten opzichte
van knop 12 is kleiner dan één mm.
Er is in de inleiding al gesproken over het in
één rechte lijn (oost-west uiteraard) brengen
van de identieke referentiepunten van de teles
copen. Hiermee is een rechte in een raakvlak
aan de aarde bedoeld.
Het gekozen S.R.T.-vlak raakt de aarde ter
plaatse van de centrale eindpijler (M).
Alle gemiddelde N.A.P. hoogten werden naar
S.R.T. hoogten omgerekend met behulp van de
formule:
H (NAP) H (SRT, waarin:
hm de horizontale afstand van hoofdpijler
tot M in m. 12734000 twee maal de straal
van de aarde ter plaatse in m.
Op 800 m (ongeveer de halve lengte van de
S.R.T.) geeft dit reeds een correctie van 50
mm!
3. HET GEBRUIK VAN DE
SCHADUWLIJN
Algemeen
Dit artikel bestaat uit een greep uit de interes
santste metingen die ten behoeve van de bouw
van de S.R.T. zijn uitgevoerd. Het is onmoge
lijk alle metingen uitvoerig te beschrijven. Het
realiseren van de schaduwlijn was een van de
belangrijkste werkzaamheden.
Voor een indruk van de toepassing van de
schaduwlijn is het noodzakelijk in te gaan op
de gang van zaken na het tot stand komen van
de schaduwlijn.
Het onderstaande dient alleen als algemeen
overzicht. Op de resultaten van de metingen
wordt niet verder ingegaan.
Methode van afstellen
De schaduwlijn is voor geen ander doel opge
zet dan de lagers van de telescopen vanuit de
hoofdpijlers in drie richtingen in te richten.
De lagers, zowel boven- als onderlager, vormen
een deel van de onderbouw (afb. 3). De onder
bouw is door middel van ankerbouten nastel-
baar.
Voordat het geprefabriceerde poolashuis (afb.
3) in de onderbouw gehesen werd moesten
boven- en onderlager voorlopig afgesteld wor
den met een nauwkeurigheid van 5 mm. Hier
toe werd tussen de lagers een voorlopige as ge
klemd.
Oost-west richting
Het afstellen in deze richting geschiedde door
hoekmeting vanaf de hoofdpijler met een eind-
pijler als verre richting. Uit beide lagers werden
richtmerken gebracht.
Noord-zuid richting
Teneinde de onderlagers voor deze richting te
kunnen stellen zijn bij iedere hoofdpijler twee
hulppijlers geplaatst (afb. 2). De uitvoering van
de hulppijlers is identiek aan de hoofdpijlers.
De hulpmerken zijn door gecombineerde hoek
meting met de Wild T2 en lengtemeting met
de aanwezige invardraad 24 m ten zuiden en
24 m ten oosten, resp. ten westen, van ieder
hoofdmerk gesteld.
Een eenvoudige en regelmatig toegepaste con
trole, zowel op de meting als op storing van
de merken (er werd tenslotte vlak bij construc
tiewerk verricht), was het volmeten van de ge-
lijkbenige driehoek hoofdmerk-hulpmerk oost-
hulpmerk west-hulpmerk met een tophoek van
100 gr en basishoeken van 50 gr.
De referentiepunten van de onderlagers zijn
door hoekmeting binnen de gestelde eisen in
het verticale vlak door de hulppunten gebracht.
Voor het afstellen van de bovenlagers werd
hoekmeting verricht vanaf stoeltjes die nauw
keurig even ver ten noorden van ieder hulp-
punt gesteld werden als de lengte van de hori
zontale projectie van de poolas bedraagt.
Hoogte
Er werd een nauwkeurigheidswaterpassing uit
gevoerd tussen de hoogteknop in de hoofdpijler
en een gemerkte, geijkte staaldraad die uit het
lager werd gehangen.
Door het systeem van ankerbouten konden
correcties van tienden van mm's aangebracht
worden.
Het was nooit mogelijk zowel boven- als onder
lager voor de drie richtingen precies af te stel
len. Bracht men b.v. één lager in de juiste
stand, dan was het onmogelijk het andere lager
juist af te stellen zonder het vorige lager te
storen. Er moest altijd benaderd worden. Bin
nen de afstellingseisen bleef altijd genoeg speel
ruimte over.
Uit de ervaringen bij de eerste telescopen op
gedaan is een bevredigend systeem van op el
kaar volgende handelingen voortgevloeid.
Na het inhangen van het poolashuis (afb. 3) is
nogmaals afgesteld; nu binnen de nauwkeurig
heid van 3 mm.
225