In de H.T.W. 1956 treffen we dan ook de for mule aan Omdat de gemiddelde waarde \anFh i00 gelijk is aan 1 betekent dit dat [gvv] als een schatting voor de variantiefaktor a2 kan worden gebruikt. We keren weer terug naar onze lengtemeting van 100 m in heen- en teruggang. Het ver schil tussen heen- en teruggang heeft een nor male verdeling met midwaarde nul. Vinden we een verschil v dat sterk van nul afwijkt tenge volge van een meetfout en besluiten we op grond van ons gesteld kriterium tot overmeten dan nemen we een juiste beslissing. Is er daar entegen een meetfout gemaakt en valt het ver schil v in het praktisch variatiegebied dan aan vaarden we de metingen en nemen dus een foutieve beslissing. Immers deze grootheid v behoort bij een andere normale verdeling waar van de midwaarde verschoven ligt. We maken nu een fout van de tweede soort. Een fout van de tweede soort is alleen dus gedefinieerd als de nulhypothese onjuist is. In dit geval is de zogenaamde alternatieve hypothese Ha juist. De kans op het maken van een fout van de tweede soort is hiervan afhankelijk. We zullen deze beschouwing illustreren aan de hand van een figuur. De kans dat een waar neming v in de kritieke zone valt als de alter natieve hypothese Ha juist is stellen we gelijk aan (3. Hoe groter het verschil tussen de midwaarden bedraagt - aangeduid door vv - des te groter zal |3 worden. [3 wordt het onderscheidingsver mogen van de toets genoemd. De kans op het maken van een fout van de tweede soort (het aanvaarden van de metingen terwijl men had moeten overmeten) is gelijk aan 1 - (3. Het zal duidelijk zijn dat het onderschei dingsvermogen [3 mede afhankelijk is van de kritieke waarden, dus van de onbetrouwbaar heid a- Stellen we en |3 vast, dan ligt daarmee tevens het verschil tussen de midwaarden van de nul- en alternatieve hypothese vast. Deze waarde tv wordt de grenswaarde genoemd. In de H.T.W. is voor (3 de waarde 0,8 gekozen. Deze aanname betekent dat bij toetsing (keuze van a) in acht op de tien gevallen een fout ter grootte van de grenswaarde werkelijk gekonstateerd wordt. In het algemeen zullen fouten kleiner dan de grens waarde maar met een kans van 100 (1 -|3)% ontdekt worden. !n onderstaand schema is voor gaande samengevat. 0 0 niet juiste foutieve overmeten beslissing beslissing fout 2e soort overmeten foutieve beslissing fout le soort juiste beslissing Als a 0,05 en (3 0,80 dan bedraagt de grenswaarde vv voor het verschil in heen- en teruggang 4 cm. Als we bijv. in de heenmeting een fout van 4 cm maken zal in acht op de tien gevallen deze fout door toetsing opgemerkt wor den. In het veeldimensionele geval liggen de zaken weliswaar iets ingewikkelder. Voor het begrip is het voldoende als we ons beperken tot het tweedimensionale geval en dan voor niet corre lerende grootheden. Als alternatieve hypothese beschouwen we alleen een verschuiving van de midwaarden van en y. Bij onze metingen den ken we dus te handelen met waarnemingsgroot heden maar in werkelijkheid hebben we te maken met grootheden x vx en y vv. 299 1 [gvv] b, oo i o- b Ha Ho gearceerd opp J] I I I I I I I gearceerd opp oc Figuur 11. y_ Ha Ho X Figuur 12. Gx

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 11