richtlijn kunnen worden gehanteerd. Opgemerkt
moet worden, dat de regels op min of meer
intuïtieve gronden zijn vastgesteld, zodat er
slechts voorlopige waarde aan kan worden toe
gekend. Er worden momenteel proeven ge
nomen om ook voor andere doeleinden, met
name tachymetrische hermetingen, kringnetten
toe te passen. Daarvoor zullen dan de verken-
ningsregels moeten worden aangepast. De hui
dige verkenningsregels worden nu besproken en
toegelicht.
I. De grondslag bestaat uit een net van aan
gesloten kringpolygonen. De R.D.-punten kun
nen op twee manieren in de grondslag worden
opgenomen:
als polygoonpunt door middel van een cen
trische of excentrische opstelling;
door voorwaartse insnijding vanuit minstens
drie polygoonpunten.
In dit systeem worden geen afsluitrichtingen
gebruikt.
Toelichting:
Deze regel beschrijft de algemene opbouw van
een kringnet.
II. Elke kring mag maximaal 10 zijden bevat
ten. Dit maximum kan worden verhoogd tot
20 voor een kringpolygoon, waarvan iedere
zijde ook in een andere kring of in een voor
waartse snijding is opgenomen. Als een kring
te veel zijden bevat kan men dit aantal ver
minderen door het toepassen van hoofdhoek-
en lengtemeting of door de kring in delen te
splitsen.
Toelichting:
Deze regel is voortgekomen uit de voorlopig
gestelde eis, dat de grenswaarden voor de waar
nemingen in het algemeen niet groter mogen
zijn dan 100 dmgr, resp. 25 cm.
III. Men dient er naar te streven de gemiddelde
zijdelengte te beperken tot maximaal 1200 m.
Als minimale zijdelengte wordt 400 m aan
bevolen, de maximum zijdelengte is 2500 m.
De verhouding tussen langste en kortste zijde
per kring mag niet ongunstiger zijn dan 4:1.
Toelichting:
De gemiddelde zijdelengte moet beperkt blij
ven, omdat te veel lange zijden de hoekmeting
stagneren. De signalen zijn voor lange zijden
alleen bij zeer goed zicht zichtbaar. Bij ver
betering van het materiaal voor de signalen kan
het maximum voor de gemiddelde zijdelengte
wellicht verhoogd worden tot 1500 m. Bij kor
tere zijden dan 400 m gaan de centreringsfouten
een rol spelen, waardoor de aanname van een
constante standaardafwijking voor alle richtin
gen niet meer aanvaardbaar zou zijn. Deze aan
name geldt alleen voor het huidige standaard
programma, waarmee de kringnetten worden
verwerkt, doch is niet principieel. De maximum
zijdelengte wordt gesteld door het bereik van
de geodimeter. Langere zijden noodzaken tot
nachtmetingen. De lengten der zijden per kring
mogen niet te veel uiteenlopen door de aan
name dat de standaardafwijking van hoek- en
lengtemeting constant zijn.
IV. De minimale verdichtingsafstand tussen
twee punten in het net kan men berekenen met
de volgende formule:
waarin
A verdichtingsafstand.
L gemiddelde zijdelengte van de zijden, die
de twee punten via de kortste weg ver
binden.
n aantal zijden, die de twee punten via de
kortste weg verbinden.
Toelichting:
Deze regel is gevoelsmatig vastgesteld. Empi
risch is gebleken, dat de relatieve standaard
ellips dan meestal ligt binnen een cirkel met
straal dA cm V 2 3 V ^k,« UjU5?
Ter illustratie is in figuur 5 een voorbeeld van
een kringnet gegeven met een aantal relatieve
standaardellipsen.
V. De voorwaartse snijding van een R.D.-punt
dient te geschieden vanuit drie, bij voorkeur
meer polygoonpunten. Minstens twee van deze
polygoonpunten moeten opeenvolgend zijn. Aan
de afstand van deze polygoonpunten tot het
R.D.-punt worden dezelfde eisen gesteld als
aan gemeten zijden. De voorwaartse richtingen
moeten elkaar controleren, terwijl het R.D.-
punt ten opzichte van de polygoonpunten een
goede standaardellips moet krijgen (zie fig. 6).
Toelichting:
De opeenvolging van twee polygoonpunten is
door rekentechnische overwegingen noodzake
lijk.
VI. Het net dient geheel te zijn omsloten door
R.D.-punten. Aan de rand van het net dient
men voor de uitbuiging naar buiten het H.T.W.
kriterium Z <J i L aan te houden. Wanneer
er te weinig R.D.-punten zijn om aan deze eis
te kunnen voldoen, kan men bij de Rijksdrie-
305
kin 2 ^km (tt 1