hoeksmeting informeren of een nieuw R.D.-punt bepaald kan worden. Zoniet, dan kan men zelf één of meerdere punten bepalen met klassieke methoden. Toelichting: De beperking ten aanzien van de uitbuiging naar buiten is uit gevoelsmatige overwegingen van de H.T.W. overgenomen. VII. Wanneer een R.D.-punt via een excen trisch punt opgenomen is in een kring kan men op twee manieren het verband leggen tussen het excentrische punt en het R.D.-punt, name lijk: door middel van een klassieke centrering worden de coördinaten van het excentrische punt berekend; de bout wordt met richting en afstand in gemeten vanaf het excentrische punt. Ter controle wordt ook richting en afstand naar een hulppunt gemeten en de afstand tussen dit hulppunt en de bout bepaald (zie fig. 7). Toelichting: De controleberekening wordt alleen in de eerste fase uitgevoerd. In de definitieve vereffening worden alleen richting en afstand naar de bout betrokken. Deze „losse poot" moet bij voor keur zo kort mogelijk zijn. VIII. Voor de puntnummering gelden de vol gende regels: alleen oneven nummers gebruiken; geen nummers groter dan 999' gebruiken; zoveel mogelijk opeenvolgend nummeren, te beginnen bij 1 -- de reeds in coördinaten bekende punten krijgen de laagste puntnummers. bij de „losse poot" constructie krijgt de bout een nummer volgens bovenstaande regels. Het excentrische polygoonpunt krijgt hetzelfde nummer vermeerderd met 2 x 100, afhankelijk van het aantal te gebrui ken puntnummers. Meestal zal n 2 kun nen worden toegepast. Het hulppunt krijgt het nummer van de bout, vermeerderd met 1) X 100 (zie figuur 7). Praktische uitvoering in het terrein Afhankelijk van de doelstelling van de meet kundige grondslag zal eerst een keuze worden gemaakt van het instrumentarium. Bij het Ka daster wordt momenteel voor de hoekmeting een Wild T2 gebruikt, terwijl voor de lengte meting de geodimeter wordt ingezet. Alvorens met de verkenning te beginnen zal een analyse van de aansluitingspunten, veelal R.D.-punten, moeten worden gemaakt. Meestal zal dit gebeuren in samenwerking met de Rijks driehoeksmeting. Daarna kan de verkenning plaatsvinden met inachtneming van de ver- kenningsregels. Indien gewenst, kan eerst een theoretische analyse van de verkenning wor den gemaakt alvorens het verkenningsplan defi- 307 goed Figuur 6. slecht gecontroleerde slechte standaardellips richting 313 213 39 149 Figuur 7.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 19