Beginselen van toetsing en grenswaardetheorie door ir. J. van Mierlo, wetenschappelijk ambtenaar aan de Technische Hogeschool te Delft. Bij meting van een bepaalde grootheid (bijv. een lengte of een hoek), verkrijgen we meestal als resultaat een aantal waarnemingen die niet alle dezelfde getalwaarde hebben. We spreken dan van een stochastische grootheid, gekenmerkt door de waarden die hij kan aannemen èn de kansen waarmee hij die waarden tussen eindige intervallen aanneemt. Wanneer we alle gevonden waarnemingen in volgorde van meting zouden opschrijven, krij gen we een enorme hoeveelheid getallen waar eigenlijk weinig of niets aan te zien valt. Aller eerst gaan we nu die getallen opnieuw groeperen door ze in volgorde van grootte te plaatsen en het aantal keren te tellen dat een bepaalde waar neming voorkomt. We krijgen dan een frequen tietabel. Het verschil tussen de grootste en de kleinste waarneming de variatiebreedte of sprei dingsbreedte zegt iets over de onderlinge varia tie van de waarnemingen. De variatiebreedte is altijd eindig. Veelal zal het aantal waarnemingen n verdeeld worden in een aantal klassen. Het aantal waar nemingen dat in een bepaalde klasse valt noe men we de frequentie van die klasse. In plaats van de frequentie kunnen we ook het percen tage of de fractie van het totaal aantal waar nemingen in elke klasse uitrekenen. Dit getal heet het frequentiequotiënt van de klasse, ook wel relatieve frequentie genoemd. Relatieve frequenties kunnen grafisch weerge geven worden door een histogram. Hiertoe zet ten we op een x-as de klassegrenzen uit en op elk zo verkregen interval, richten we een recht hoek op waarvan de oppervlakte gelijk is aan het frequentiequotiënt wat bij dit interval be hoort. Het aantal klassen moet niet te groot zijn om x-as te veel onbelangrijke details naar voren te laten komen. Echter ook niet te klein omdat dan weer te veel details verdoezeld worden. Het aantal klassen nemen we gewoonlijk gelijk aan de vierkantswortel van het aantal waarnemingen met een maximum van 20. Het is zeer gewenst dat we de beschikking krij gen over één of meer getalwaarden die de fre quentieverdeling karakteriseren. Deze getal waarden noemen we de parameters van de ver deling. De belangrijkste parameter die wij allen vaak gebruiken, is het rekenkundig gemiddelde van de waarnemingen. Als we van de stochastische grootheid x (aange duid door x) beschikken over n waarnemingen xu Xo, xn dan geldt voor het gemiddelde x: Het gemiddelde geeft ons informatie over de algemene ligging van de waarnemingen. Een maatstaf voor de variaties van de waarnemingen rondom het gemiddelde is de spreiding of de standaardafwijking. De standaardafwijking sx van een reeks van n waarnemingen xu x.,, xn is De variantie is niets anders dan het kwadraat van de standaardafwijking. In de natuur komt de klokvormige verdeling van het histogram zeer veel voor. Het werken met een trapjeslijn is vanuit wiskundig oogpunt geen sinecure. Daarom wordt de trapjeslijn vervangen door een gladde kromme die eenvoudiger te be handelen is. In plaats van frequentieverdeling spreken we nu van kansverdeling. Een kansverdeling die de klokvormige frequen tieverdeling zeer goed benadert is de zgn. nor male verdeling of de Laplace-Gauss-verdeling. De functievergelijking die aan de normale ver deling ten grondslag ligt, met parameters <jx en heeft de vorm: 294 Figuur 1. i 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 6