plaatselijke meetkundige grondslag of aan een uitgebreider meetlijnennet. Door signalisering of aanmeting van een aantal punten van deze meet kundige grondslag of meetlijnennet is het onder linge verband gewaarborgd. Er zullen dan een aantal gevallen overblijven, waarbij met hante ring van ouder kadastraal veldwerk voor een juiste identificatie van een kadastrale grens een opgaande muur t.o.v. de gekaarteerde dakom- trek vastgesteld moet kunnen worden. Dan kan plaatselijk het meten van een dakoverstek uit komst geven als niet op een andere wijze de kadastrale grens kan worden geïdentificeerd. Als het naverkennen van de fotogrammetrisch gekaarteerde kaart dus o.m. betekent, zoals uit de probleemstelling in het tweede artikel van de heer v. d. Brink blijkt, het afleiden van de op gaande muur uit de dakomtrek, dan moet de technische kaart niet naverkend worden, omdat de dakomtrek een getrouw beeld geeft van de projectie van het hele gebouw op het kaartvlak en omdat alleen dit beeld bepalend is voor het ontwerp en de uitvoering van het technische werk. Zoals uit het bovenstaande blijkt, is voor de identificatie van de kadastrale grens een voorverkenning nodig, d.i. het signaliseren van oudere kadastrale grondslagpunten en punten van oudere meetlijnenconstructies om een vlot verloop van deze identificatie mogelijk te ma ken. Bij een gewenste identificatie van kadas trale grenzen op technische kaarten dient der halve tijdig contact met de landmeetkundige dienst van het Kadaster gezocht te worden, op dat vóór het vliegen de punten die onmisbaar zijn voor een juiste en vlotte identificatie van kadastrale grenzen, kunnen worden gesigna- liseerd. Voor het overige is een eventueel nodige naver- kenning geheel afhankelijk van het doel waar voor de kaart gebruikt moet worden. Zoals uit verschillende vergelijkingsproeven tussen een terrestrisch gemeten kaart en een fotogramme trisch gekaarteerde kaart is gebleken, heeft het geen zin de nauwkeurigheid van de fotogram metrisch gekaarteerde lijn in twijfel te trekken, zodat elke controle daarop achterwege kan blijven. Hiermee is de heer v. d. Brink het in zijn eerste artikel geheel eens. Er zijn echter terreinvoorwerpen die zich aan het oog van de operator onttrekken, zoals duikers, ondergrond se leidingen, overgroeide wegkanten, onderbouw van viaducten e.d. Voor de technische kaart zal de verlangde kaartinhoud moeten worden vast gesteld, meer dan in het verleden het geval was, toen wel eens gemeten werd onder het motto „baat het niet, het schaadt ook niet". Vergeten werd, dat door die hoeveelheid van opgemeten objecten de kaart spoedig verouderd was en dat deze objecten bovendien voor het beoogde doel van de kaart geen rol speelden of slechts een zeer onvolledige informatie gaven. Is het voor een bepaalde technische voorziening nodig, dat een wegkant tot op 10 cm nauwkeurig in kaart moet worden gebracht, dan zal deze eventueel overgroeide wegkant vóór het vliegen hier en daar schoon gespit moeten worden, als hij niet op een andere wijze, b.v. uit de gekaarteerde wegbelijning, kan worden afgeleid. In slechts 331 Foto 4 Foto 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 11