gentje langs een stang evenwijdig aan de trom-
melas. De computer bestuurt deze tekenma
chine rechtstreeks.
1. Het controleprogramma
Het heeft geen zin de vele berekening- en zoek
procedures van het programmasysteem in wer
king te stellen en een kaartblad te tekenen als
de ponsband met basisgegevens nog vele fouten
bevat, fouten die ontstaan kunnen zijn door
menselijke vergissingen tijdens het meten, code
ren en ponsen. Daarom wordt deze band eerst
door de lezer van de computer gevoerd om „kri
tisch bekeken" te worden door een controlepro
gramma, dat signaleert waar gegevens vergeten
of met elkaar in tegenspraak zijn. Zo wordt
bijvoorbeeld van drie of meer punten waarvan
gezegd wordt, dat zij op een rechte lijn zouden
liggen, nagegaan of dit inderdaad aannemelijk
is.
Punten worden met de Pencil-Follower geregi
streerd door ze met een stift op het vastge
maakte veldwerk aan te wijzen en door het
gelijktijdig indrukken van een voetschakelaar.
De coördinaten van het aangewezen punt in het
lokale stelsel van het apparaat (de PF-coördi-
naten) worden daardoor in een papierband ge
ponst. Punten met coördinaatverschillen kleiner
dan 1 mm worden door het programmasysteem
als hetzelfde punt beschouwd. Er mag worden
aangenomen dat op een veldwerk punten nooit
zo dicht op elkaar getekend worden, maar dat
de verschillen zijn ontstaan door een zekere on
nauwkeurigheid in het opnieuw aanwijzen van
hetzelfde punt.
Behalve de grondslagpunten van het meetlijnen-
verband krijgt geen enkel punt een nummer.
De punten zijn geïdentificeerd door hun PF-co-
ordinaten en worden dan ook intern (in het
geheugen van de computer) onder deze coördi
naten bewaard en weer opgezocht.
Behalve de meetgegevens bevat de invoerband
ook de aanwijzingen voor de verbindingen der
punten die in de kaart zullen moeten worden
toegepast. Dit stelt het controleprogramma in
staat het gedigitaliseerde veldwerk te reprodu
ceren met de tekenmachine. Deze schets moet
een exacte kopie van het veldwerk minus de
getallen zijn. Aan de hand van de schets en
de gesignaleerde tekortkomingen wordt nu zo
nodig een nieuwe, verbeterde invoerband ge
ponst.
2. Het rekenprogramma
De hoofdtaak van dit programma is aan ieder
stel PF-coördinaten een stel RD-coördinaten
toe te voegen. Daartoe krijgt het per project de
beschikking over een, meestal kleine, lijst van
grondslagpunten met hun RD-coördinaten en
de gecodeerde gegevens van de veldwerken. Zo
gauw een punt bekend is geworden in het RD-
stelsel, is het ook beschikbaar om dienst te doen
als uitgangspunt voor het berekenen van an
dere punten, zodat bijvoorbeeld submeetlijnen
mogelijk zijn. Het is daarbij niet nodig om bij
het digitaliseren een hiërarchische opbouw na te
streven. Van een punt dat afhankelijk is van een
nog niet berekend punt, worden de gegevens
tijdelijk opgeslagen. Aan het eind van het ge
hele proces wordt dan nagegaan of berekening
inmiddels mogelijk is geworden.
Van punten die op meerdere wijzen kunnen
worden berekend, neemt het programma de ge
middelde coördinaten aan. Te grote verschillen,
nl. die welke een gegeven tolerantie overschrij
den, worden gesignaleerd op een aan de com
puter aangesloten schrijfmachine, evenals trou
wens alle andere discrepanties. Het verschil tus
sen gemeten en berekende lengte van een meet
lijn wordt op de gebruikelijke wijze proportio
neel ingedeeld, tenzij dit verschil een bepaalde
tolerantie overschrijdt. Behalve uit het meetlij-
nenverband (voetpunt en loodlijn) is berekening
van een punt ook mogelijk uit de afstanden
naar twee andere punten.
Tijdens de berekening wordt op de Calcomp
een voorlopige kaart getekend. Tenslotte wordt
de gehele lijst van verkregen coördinaten op
ponsband uitgevoerd. Deze lijst (A) blijft ech
ter ook in het computergeheugen achter om
door het volgende programma te worden ge
bruikt:
3. Het tekenprogramma
Dit wordt pas in werking gesteld als het voor-
352
De Calcomp Plotter