De dertiende penning
Over dit oude zakelijke recht, dat op een groot
aantal percelen rust in de provincie Utrecht, zijn
in het bijzonder in de afgelopen tien jaren veel
artikelen in de pers verschenen. Gedurende al
die tijd is er bij de Minister van Justitie op
aangedrongen, via een wet een einde te maken
aan dit recht, dat steeds meer belemmerend
werkt voor de ontwikkeling van het betreffende
gebied. Eindelijk dan, op 3 juni 1970, heeft de
Minister van Justitie een commissie geïnstal
leerd, die advies moet uitbrengen over de af
schaffing tegen schadeloosstelling van dit recht.
Uit de door de Minister gehouden installatie
rede blijkt wel, dat het hier een minder een
voudige zaak betreft dan bijv. indertijd de op
heffing van het jachtrecht en de tienden. En wat
heeft de afwikkeling van deze rechten veel pro
blemen opgeleverd en tijd gekost. Daar staat
dan weer tegenover dat het hier een afwikkeling
wordt in een betrekkelijk klein gebied met heel
wat minder rechthebbenden.
Aanleiding tot instelling van de commissie was
het feit dat de Hoge Raad op 25 april 1969
geen termen aanwezig achtte om een arrest
van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 fe
bruari 1968 te casseren. Het had namelijk vast
gesteld dat het recht van de dertiende penning
nog steeds rechtsgeldig bestaat. Uit de toespraak
blijkt voorts dat er een comité bestaat "Actie
tegen de XHIe penning", gevormd uit inwoners
van Baambrugge en Abcoude en dat de ge
meenten Abcoude, Vinkeveen, Waverveen en
Kamerik adhesie betuigen met betrekking tot
de activiteiten van dit comité. De Minister zegt
dan: "Voor zover is na te gaan, dateert het
recht van de dertiende penning uit de twaalfde
eeuw of wellicht reeds uit de elfde eeuw. De
Heren van Abcoude of waarschijnlijk zelfs
ons onbekende rechtsvoorgangers van deze He
ren hebben aan de boerenbevolking ter
plaatse moerassige gronden in tins (een vorm
van erfpacht) uitgegeven. Het doel van deze
uitgifte was economisch gericht: de gronden wer
den ter ontginning uitgegeven. En met het oog
op te verwachten waardestijging als gevolg van
deze ontginning, werd de inhoud van het recht
aldus vastgesteld dat de grondgebruiker slechts
een zeer geringe jaarlijkse vaste last had te be
talen (de tins), doch dat bij iedere overdracht
van het gebruiksrecht de koper een dertiende
gedeelte van de waarde aan de eigenaren moest
betalen. Op deze wijze kon de toeneming der
grondwaarde aan de grondeigenaren ten goede
komen.
Niet mag uit het oog worden verloren, dat de
boerenbevolking waaraan de gronden werden
uitgegeven zulks vond plaats in delen van de
huidige provincie Utrecht in den beginne
slechts een gebruiksrecht had. In de loop der
eeuwen heeft zich een geleidelijke verandering
in de rechtsverhoudingen voltrokken. De grond
eigenaren zijn van lieverlee renteheffers gewor
den en de gebruikers der gronden zijn gepro
moveerd tot eigenaren. Het is duidelijk dat het
recht van de dertiende penning een extra last
legt terzake van overdrachten van de met dat
recht belaste percelen. Tevens moet hierbij wor
den bedacht dat de betreffende gronden ten tijde
van de vestiging van dat recht nauwelijks eni
ge waarde bezaten, doch thans na acht eeu
wen in vele gevallen op niet te voorziene
wijze in waarde zijn gestegen. Men denke aan
bouwrijpe terreinen, welke thans in het landelij
ke gebied een waarde hebben van 20 tot ca
75 per m2. Tevens wijs ik op het feit dat bij
voorbeeld een plaats als Abcoude snel uitgroeit
tot een belangrijke forensenplaats voor Amster
dam. De stuctuurverandering voor die streek
heeft niet alleen een toenemende waardestijging
van de grond ten gevolge, maar leidt er ook toe,
door J. H. van de Vrugt, leraar aan het Centraal Teken- en
Opleidingsbureau van het Kadaster te Apeldoorn.
354