dat de percelen aanmerkelijk vaker dan voor
heen worden overgedragen. Deze beide factoren
leiden ertoe dat steeds frequenter steeds hogere
bedragen aan de renteheffers moeten worden
voldaan. In deze tijden, waarin in grote kring
wordt geklaagd over de stijging der grondprijzen,
is het gewenst dat wordt onderzocht welke
grondprijsverhogende factoren kunnen worden
geëlimineerd. Dit algemene vraagstuk is aan
de orde geweest in de Commissie Grondkosten
(de Commissie Van Lynden van Sandenburg),
van welke commissie het rapport in 1963 is
gepubliceerd. Deze commissie heeft ook gewe
zen op het recht van de dertiende penning en
heeft de vraag gesteld of het niet gewenst is
dat dit recht komt te vervallen.
Zo kan worden vastgesteld dat vele groeperingen
van oordeel zijn dat het recht van de dertiende
penning behoort te worden opgeheven. Een
complicatie daarbij is wel, dat, voor zover mij
bekend, nimmer een suggestie is gedaan, op
welke wijze die opheffing moet worden geëffec
tueerd. Deze complicatie is dan ook de reden
dat ik het wenselijk heb geacht een commissie
in te stellen.
In de aanvang van dit betoog heb ik er op ge
wezen, dat de omvang van Uw te verrichten
werkzaamheden slechts te raden is. Ik noem
slechts louter bij wijze van voorbeeld
enkele moeilijkheden. Op welke wijze moeten
de rechthebbenden worden opgespoord? Noch
in openbare, noch in gemeentelijke of provin
ciale registers zijn de rechthebbenden ten aan
zien van de dertiende penning systematisch in
geschreven. Hoe zal de schadevergoeding wor
den vastgesteld? De variëteit in de aard van de
met het recht van de dertiende penning belaste
percelen en dus ook in de waarde daarvan
is aanzienlijk. Ook is de variëteit in frequen
tie van overdrachten groot. Door wie moet de
schadeloosstelling worden voldaan? Men beden
ke hierbij dat de afschaffing van het recht van
de dertiende penning in wezen grotendeels ten
goede komt aan de toekomstige kopers van de
belaste percelen; het is echter duidelijk, dat op
deze onbekende groep van toekomstige kopers
moeilijk de verplichting tot het voldoen van een
schadeloosstelling kan worden gelegd. Tenslotte
mag de vraagstelling niet worden onderschat:
op welke wijze in technisch opzicht moet
de afschaffing worden voorbereid en uitge
voerd?"
Hiermede is het belangrijkste uit de redevoering
van de Minister weergegeven, maar daarmede
is voor buitenstaanders niet duidelijk geworden,
wat dit recht dan wel inhoudt, waarin het zich
van andere (nog) bestaande zakelijke rechten
onderscheidt.
Er zijn onderzoekers die menen dat het recht
reeds uit de 10e eeuw stamt. Zeker is dat het
hier niet een heerlijk recht van feodale oor
sprong betreft. In 1789 en volgende jaren heeft
men in Frankrijk alles wat in strijd was met de
rechten van mens en burger afgeschaft. In het
bijzonder waren het de feodale rechten waar
aan een eind werd gemaakt. Ook hier te lande
werd dit principe nagevolgd en zo kwamen reeds
in 1795/96 voorlopige provinciale bepalingen,
waarna in 1798 een definitieve staatsregeling
volgde. Krachtens art. 24 der "Burgerlijke en
Staatkundige Grondregels" werden de heerlijke
rechten afgeschaft die invloed gaven op plaatse
lijk bestuur en benoeming van ambtenaren. Art.
27 bepaalde dat alle burgers te allen tijde het
recht hadden, om met uitsluiting van anderen,
op hun eigen of gebruikte grond te jagen, te
vogelen en te vissen. Zo waren dus jacht- en
visrechten op andermans grond vervallen. Voor
al van belang was art. 25: "Alle Tiend-, Chijns-
of Thijns-, Nakoops-, Afstervings- en Naastings-
Rechten van welken aard, midsgaders alle an
dere Rechten of Verplichtingen, hoe ook ge
noemd, uit het Leenstelsel of Leenrecht afkom
stig, en die hunnen oorsprong niet hebben
uit een wederzijds vrijwillig en wettig ver
drag, worden, met alle gevolgen van dien, als
strijdig met der Burgeren gelijkheid en vrijheid,
voor altijd vervallen verklaard.
Het Vertegenwoordigend Lichaam zal, bin
nen agtien Maanden, na Deszelfs eerste zit
ting, bepalen den voet en de wijze van afkoop
van alle zodanige Regten en Renten, welke als
Vruchten van wezenlijke eigendom kunnen be
schouw worden. Geene aansprak op pecuniëele
vergoeding, uit de vernietiging van gemelde Reg
ten voortvloeiende, zal gelden, dan welke, bin
nen zes Maanden, na de aanneming der Staats
regeling, zal zijn ingeleverd." Dat klonk goed
maar in feite waren de toen op dat stuk be
staande rechten niet afkomstig uit het leenstelsel
maar uit leenverhoudingen, en een groot aantal
had zijn ontstaan gevonden in zakenrechtelijke
overeenkomsten. Wel vervielen herendiensten en
andere horigheidsverhoudingen, belastingheffing,
bepaalde naastingsrechten o.a. van bouwvallige
huizen en bij verkoop van leenroerige goederen
alsmede het recht op een bepaald percentage
van de koopprijs dat aan de leenheer toekwam.
Maar bestaan bleven de tienden, de grondrenten
en het naastingsrecht dat door de eigenaar bij
de verkoop was voorbehouden. Ongenoemd ble
ven het recht op aanwassen dat vaak een ver
schillende oorsprong had en soms uitsluitend
355