Als p loodrecht staat op t, bereken dan de coördinaten van P. b. Q is een punt van t en q is de poollijn van Q t.o.v. de ellips. S is het snijpunt van q en de lijn OQ. Bepaal de verzameling van de punten S als Q de lijn t doorloopt (vergelijking, vorm van de kromme, ligging t.o.v. het coördinatenstelsel, constante(n)). Maak ook een schets van de verzameling. 6. Gegeven de parabool y- 8x. Door het brandpunt trekt men de koorde loodrecht op de as en in haar uiteinden A en B de raak lijnen aan de parabool. Vervolgens wordt op AB een punt genomen op een afstand 2 boven de as, waarna men uit dat punt lood lijnen neerlaat op de beide raaklijnen. Bewijs, dat de lijn die de voetpunten ver bindt, raaklijn is aan de parabool. Landmeten I Tijd: 2y2 uur 1a. Geef in het kort aan volgens welke pro cedures men in het algemeen kan komen tot afbeelding van punten van het aard oppervlak op een kaart. b. Hoe geschiedt zulks ten aanzien van Nederland na 1929? c. Met welke vervormingen hebben wij na bedoelde afbeelding nog te maken en van welke orde van grootte zijn deze? d. Welke functie vervult het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting hierbij? 2. Een stalen meetband van ongeveer 30 m dient te worden geijkt. a. Hoe gaat men te werk, indien men hier toe de beschikking heeft over een ijk- rouleau die bij 24° C juist 30 m lang is? b. Hoe gaat men te werk, indien men hier toe de beschikking heeft over een ijk- basis bestaande uit 2 meetmerken op een afstand van 30,001 m gemetseld in de vloer van een gebouw? c. Bij welke temperatuur zal men metende met de ijkrouleau bedoeld onder avoor de lengte van de ijkbasis, bedoeld onder b, inderdaad een lengte van 30,001 m aflezen? En waarom? 3. Waarom zal men een overgangsboog, die men berijdt met de snelheid die als maxi mum heeft gegolden bij het ontwerpen daar van, deze boog altijd in eenzelfde aantal seconden afleggen? En in hoeveel seconden dan wel? 4. Twee rechtstanden van wegen, die elkaar in S snijden onder een hoek van 179 gr, dienen te worden verbonden door een cirkelboog met straal R. Deze straal R dient zo groot mogelijk te zijn, afgerond op 25 m, zodanig dat een punt P, dat met voetpunt en loodlijn is op gemeten aan de bissectrice SM (verbindings lijn van snijpunt S met middelpunt van de cirkel) aan de binnenzijde van de boog komt te liggen. Het voetpunt van P bevindt zich op 9,81 m van S, de loodlijnlengte bedraagt 20,00 m. Bepaal R onder gebruikmaking van het bo- genboekje. 5. a. Aan welke eisen moet een kadastrale meting voldoen? b. Wat zijn eigenmaten en welke betekenis hebben zij voor de meting? 6. Geef een bondige beschouwing over het toe passen van controles tijdens een kadastrale meting. Waarnemingsrekening I Tijd: 2i/2 uur 1Voor de afstand AB is gemeten: 500, 249 m 251 253 250 247 voor de afstand BC: 500, 276 m 270 269 272 268 en voor de afstand AC: 1000, 510 m 526 522 514 528 De waarnemingen zijn onafhankelijk. A, B en C liggen op een rechte. a. Bereken schattingen van de varianties van de metingen van ABBC zn AC. b. Is er verschil in nauwkeurigheid tussen het meten van AB en BC? Baseer de conclusie op 95 zekerheid. c. Is er verschil in nauwkeurigheid tussen het meten van AB BC en AC? Toon de juistheid van Uw conclusie aan met een zekerheid van 95 43

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 11