Centreringen door H. A. Verhoef, technisch hoofdambtenaar le klasse Laboratorium voor Geodesie te Delft. Een centrering is een meting, meestal een lokale driehoeksmeting, ter bepaling van een vast legging uit een bekend centrum of de controle van een centrum vanuit een bekende vastlegging. Deze centreringen werden tot nu toe voorname lijk uitgevoerd door de Rijksdriehoeksmeting. Specifiek voor het buitenwerk bij de Rijksdrie hoeksmeting is het uiteenvallen in twee hoofd groepen van de dagelijkse werkzaamheden nl. de richtingsmetingen en de centreringen. Door dat de richtingsmetingen meestal op torens wor den uitgevoerd, is het noodzakelijk de verschil lende standplaatsen nauwkeurig in coördinaten te kennen, wat ook geldt voor het punt, meestal de stang, dat van omliggende torens wordt in gesteld. De bepaling van de coördinaten van stang en standplaatsen geschiedt d.m.v. een lokale driehoeksmeting (centrering). De richtingsmetingen worden in de namiddag en avond uitgevoerd, terwijl de centreringsme- tingen in de morgen plaatsvinden. Deze beide groepen van metingen kennen natuurlijk hun eigen nuances, maar ze zijn scherp van elkaar te onderscheiden. Binnen het bestek van dit artikel zullen we alleen de centreringen aan een beschouwing onderwerpen. De behoefte aan een overzicht van de verschillende soorten centreringen ont staat de laatste tijd steeds meer, omdat door de inkrimping van het aantal R.D.-punten andere diensten in ons land ook torens of andere van verre zichtbare punten zullen moeten gaan be palen of controleren. Juist omdat de Rijksdriehoeksmeting dit steeds deed, is er bij velen van ons, door gebrek aan ervaring een soort schroom ontstaan tegen het uitvoeren van een centrering. De bedoeling van dit artikel is dan ook deze schroom weg te nemen en het zelf uitvoeren van een centrering te animeren. Het gebeurt immers nog al eens dat een bepaalde toren in een gebied jaren niet gebruikt kan worden, omdat de coördinaten van de stang onbetrouwbaar zijn door verzakking van de toren of vernieuwing van de spits, terwijl het een kleine moeite is door middel van een meestal eenvoudige centrering betrouwbare co- ordinaten te verkrijgen. Bij de oorspronkelijke bepaling door de Rijks driehoeksmeting van de diverse torens was dus het centrum (meestal de stang op de spits), na berekening, in coördinaten bekend. Uitgaande van dit centrum werden d.m.v. een centrering één of meerdere vastleggingen bepaald. Eén van deze vastleggingen werd onder in de toren ingemetseld om later te dienen als controlepunt voor de overige punten in en op de toren. Het laag plaatsen van deze vastlegging is een duide lijke zaak. De invloed van een eventuele ver zakking van de toren is immers praktisch nihil op deze vastlegging. Worden bij een controle- centrering dezelfde coördinaten voor het cen trum gevonden, dan blijft de benaming „cen trum" bestaan. Wordt echter een afwijking in de coördinaten gevonden, dan wordt er voor het centrum een f geplaatst en de benaming „stang 19 ingevoerd. Zijn er buiten het centrum nog andere vastleggingen aanwezig, dan worden ook deze vanuit de controle vastlegging (meestal vastl. 1) gecontroleerd. Bij een eventuele af wijking wordt deze vastlegging vernummerd. Bij het verkennen van een centrering is het zaak de meest eenvoudige oplossing voor de meting te vinden. De voordelen hiervan zijn dat de nauwkeurigheid hoger ligt, de meting zelf beter 34

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 2