gestuurd moeten worden, dit gebeurt meestal
d.m.v. opdracht-ponskaarten in de zo geheten
Job Control Language.
In het schema van fig. 13 vindt U nog vele
namen die ik nu onbesproken moet laten. De
ze namen worden overal vaak gebruikt. Daarom
is het toch nuttig dat U kunt zien in welk
verband deze begrippen geplaatst moeten wor
den.
3-5 De vertaalprogramma's
Heeft de programmeur in een hogere program
meertaal een programma geschreven (bijv. in
Cobol), dan wordt dit het source-program
(bron taal) genoemd. Het wordt meestal in
ponskaarten geponst en dan de computer
aangeboden. In de machine wordt het vertaal
programma geladen, die deze probleem geo
riënteerde taal omzet in een meer machine
gerichte taal, de Object code of doeltaal,
(fig. 14) Hiermee is de testfase begonnen, een
langdurige en moeilijke bezigheid. Ook hier
zijn vele technieken in gebruik en in ontwikke
ling, die er op gericht zijn om op zo efficiënt
mogelijke wijze alle onvolkomenheden van het
programma op te sporen en te verbeteren.
Is het source-program zover verbeterd dat de
machine het tijdens het compileren als een
goed Cobol programma accepteert, dan
wordt het bij de complicatie verkregen object
program door de machine met behulp van
het linkage-editor-program omgezet in machi
netaal en in het centraal geheugen geladen.
Daarna kunnen we gaan testen, d.w.z. zien
of het programma functioneert zoals wij ons
dat hebben voorgesteld. Dit gebeurt met
testsets, dit zijn pakketten met de invoerge-
gevens van alle mogelijke denkbare probleem
voorbeelden. Hiervan wordt nagegaan of het
programma de gewenste resultaten oplevert.
Als dit allemaal naar wens gaat, wordt het
object-program op een extern-geheugen ge
plaatst. Om dit object-program te laten func
tioneren moet het telkens voor het gebruik
vertaald worden door de linkage-editor.
Men kan bij het programmeren gebruik maken
van reeds aanwezige programmadelen, die
vaak in diverse toepassingen van nut zijn.
Deze programmadelen noemt men macro pro
gramma's, ook wel standaard subroutine's. Ze
zijn in een extern geheugen in objectcode op
geborgen en men kan ze aanroepen onder
een codenaam en aanpassen aan het te be
zigen doel d.m.v. parameters. Deze gegevens
kunnen in het source program worden op
genomen. De linkage editor heeft mede tot
taak deze programmadelen in te passen, waar-
bij een der belangrijkste factoren is het toe
kennen van de juiste geheugenplaatsen in het
centraalgeheugen voor alle onderdelen van de
programma's.
Is op deze wijze een programmaserie opge
bouwd en in machinecode vertaald, dan zal
men het in deze vorm, zoals het in het cen
traal geheugen aanwezig moet zijn tijdens het
draaien van het programma, op een extern ge
heugen bewaren, zodat men als het program
ma weer gebruikt moet worden dit voor ge
bruik gereed heeft staan. Men noemt deze vorm
core-immage.
Ook alle andere software die tot dusver be
sproken is staat in core-immage tot onze be
schikking via een extern geheugen.
Een programmaserie is die programmatuur,
die vereist is om één run of programmadoor
gang te bestuderen. Tijdens een run kan de
computer ononderbroken doorwerken en zijn
er weinig operateurshandelingen nodig. Een
run zal duren tot de laatste informatie, die
aangeboden is, verwerkt is en de resultaten
daarvan zijn vastgelegd.
Naast de programmeur, ook wel applicatie
programmeur genoemd, is er een specialist
die alle eigenaardigheden van een bepaalde
machine en het daarbij gebruikte operating-
system beheerst. Bovendien schrijft hij in de
jobcontrol-language al die instructies en in
formatie die nodig zijn om een volledig auto
matische functionering van al de reeds om
schreven functies te verkrijgen.
Deze systeemprogrammeur kent ook nog een
andere programmeertaal, de assembier, ook
wel de autocode genoemd. Dit is een dicht bij
de machine staande taal die weieens wordt
toegepast als een hogere programmeertaal be
zwaren heeft. De reeds genoemde object-code
67
algol
compile]
ipiler
:ompiler
Objectcode
linkage
algol
Figuur 14.