ruimtelijke configuratie formeren, dan bewijst
het voorgaande, dat alle ruimtelijke afstanden
tussen de L-punten na de bundelverschuiving in
LR'
dezelfde verhouding worden herleid tot de
LR
ruimtelijke afstanden tussen de nieuwe snijpun
ten der corresponderende stralen, de w-punten.
De configuratie der m-punten vormt dus een
schaalmodel van de configuratie der 7-punten
(Eigenschap A).
Van deze eigenschap wordt in de fotogramme-
trie gebruik gemaakt. In de luchtfotogrammetrie,
ten doel hebbend het maken van kaarten uit
luchtfoto's, vormen de punten T samen het ter
rein. Dit wordt gefotografeerd vanuit L en op
nieuw vanuit R, d.w.z. het hoofdpunt van de
lens der opnamecamera heeft zich bijv. eerst in
L en vervolgens in R bevonden.
Bij de opname treedt in de eerste plaats een
natuurkundig proces in werking. Lichtstralen,
uitgaande van ieder voorwerpspunt T, treffen de
lens, passeren deze en trekken zich daarna sa
men naar het beeldpunt t, gelegen op het foto-
vlak, het vlak dat voorzien is van een lichtge
voelige laag. Dit beeldpunt wordt zichtbaar ge
maakt via een chemisch proces.
Het natuurkundig proces kan meetkundig ge
noegzaam nauwkeurig worden beschreven als
de centrale projectie van de terreinpunten T op
een plat vlak (fotovlak) via het opnamecentrum
(L resp. R). De afbeelding op de foto is dus,
meetkundig beschouwd, de snijfiguur van een
stralenbundel met een plat vlak. (fig. 3)
Deze foto's (centrale projecties van het terrein)
F
vormen het materiaal waarmede de kaart moet
worden geconstrueerd.
Een foto kan tot de bijbehorende stralenbundel
worden herleid, indien men de ligging kent van
de top ten opzichte van het fotovlak. Deze lig
ging wordt uitgedrukt door de zgn. inwendige
oriënteringselementen van de gebruikte camera.
Bij gebruik van een fotogrammetrische camera
zijn deze elementen bekend en wel doordat het
voetpunt van de loodlijn uit het opnamecentrum
op iedere foto kan worden geconstrueerd en
door de bekendheid van de lengte van deze
loodlijn. De constructie van het voetpunt dezer
loodlijn, het zg. hoofdpunt geschiedt door ver
binding van meegefotografeerde randmerken.
(zie fig. 4 en foto 1).
Fig. Ill,7.f. op blz. 42 van het Leerboek der
Landmeetkunde van Schermerhorn-van Steenis,
vierde druk, illustreert de toepassing van eigen
schap A. Uitgaande van een opnamesituatie,
waarbij twee stralenbundels het terrein projec
teren op een linker en rechter fotovlak, is in
deze figuur de rechter opname opnieuw getekend
i
Fig. 4.
Fotov/ak
OpnamecenlrumyK.