valt bv. Aelbert Haeijen (de man, wiens Am-
steldamse Zeecaerten van 1585 verschillende
malen werden herdrukt) hem aan voor wat de
praktische mogelijkheden betreft. Hij noemt
de methode zelfs gevaarlijk. Ook in de ogen
van W. J. Blaeu vindt zijn werk geen genade;
die gebruikt zelfs woorden als „schadelijck
ende bedrieghelijck". Als we weten, dat het pas
in de 18e eeuw op bevredigende wijze werd
opgelost, dan is die langdurige heftige gedach-
tenwisseling begrijpelijk (nog in 1714 werd door
het Engelse gouvernement een hoge beloning
uitgeloofd aan hem, die de lengte tot op een
halve graad nauwkeurig wist te bepalen).
Van zijn werkzaamheden als kartograaf voor
de Verenigde Oost-Ind.-Compagnie is vrijwel
niets bekend. Gezien echter het uitgestrekte
Indische gebied en de vele reizen, moeten er
wel ettelijke kaarten geweest zijn. Men heeft
wel beweerd, dat Plancius die kaarten opzet
telijk had vervalst, om de Indië-weg korter te
doen schijnen. Dat is niet juist, want al voor
de uitvaart van de eerste vloot naar Indië om
de Kaap waarschuwde hij „dat men in den ge-
meijnen compascaerten maer de twee zijden
van den triangel goet ende oprecht can beuin
den, ende dat de derde zyde meer oft min van
de warachtighe gelegenheijt der landen ver
schilt en hij voegde daar later aan toe:
„lek segge „in de gemeyne seecaerten", want
in de caerten met wassende graeden sijn alle
drie sijden van den triangel zoo goet oprecht
als sij zijn op den aerdbodems cloot glo
be)".
De IJszeetochten van 1594 tot 1597 hadden
weinig voldoening gegeven aan de ondernemers.
Hetzelfde mag men zeggen van de in 1597
teruggekeerde expeditie van de Houtman om de
Kaap. Jan Huygen van Linschoten's uitgave
Voyage ofte Schipvaert van bij Noorden om"
van 1601 bevatte zijn verhandelingen (eigenlijk
als strijdschrift om aan te sporen tot het zoe
ken naar de Noordoost-doorvaart naar China).
Hij is tegenstander van uitbreiding der V.O.C.,
in welke onderneming Plancius met zijn mede
deelnemers een belangrijk bedrag hadden ge
stort: 51333.16.0 van het totaalkapitaal van
768466.5.8. Er waren meer geschillen tussen
Plancius en van Linschoten.
Plancius viel hem in 1599 fel aan, omdat van
Linschoten de stad Bantam op een onjuiste
plaats projecteert. Waarschijnlijk was men toen
al bezig met de voorbereiding van de in 1601
uitgevaren laatste vloot naar de Molukken en
moest men op die reis Bantam aandoen.
Al is dan de instructie „op het stuck van de
zeevaert en de zeijlage" voor de vloot van
acht schepen naar Atjeh onder commando van
Jacob van Heemskerk (voor rekening van de
Eerste Verenigde Cie op Oost-Indie tot Am
sterdam) opgemaakt door den eersamen Petrus
Plancius, zijn verhouding tot de V.O.C. is niet
duidelijk. Hij is de eerste kaartenmaker van
1602 af, maar reeds in 1619 was Hessel Ger-
rits als zodanig werkzaam. Mogelijk waren er
tussen die jaren nog andere kartografen in
dienst.
Plancius bewees de onjuistheid van verschil
lende Engelse aanspraken op Spitsbergen, met
welke bewijzen vooral de Staten Generaal
zeer waren ingenomen. Het ging mede om de
walvisvangst aldaar. Ook hier bewees hij zijn
kennis. Hessel Gerrits noemt hem dan ook in
zijn pamflet van 1613 Histoire du pays nom
ine Spitsbergen" „den Zeer Geleerden Aard
rijkskundige".
Dat P. deelnam aan de handel op Amerika
blijkt o.m. uit een resolutie van de Staten-Ge-
neraal van maart 1604, in welk besluit gewag
wordt gemaakt van P.'s verzoek om van alle
waren, die uit Brazilië en de landen van Guyana
naar Holland worden gebracht, 11/2 ten honderd
af te staan Het verzoek werd geweigerd,
maar het is duidelijk dat P. en de zijnen een
extraatje niet versmaadden.
Herhaaldelijk is gestreefd naar de oprichting
van een „generale handelscompagnie" op Ame
rika. Bij die plannen was, behalve Willem Us-
selinck, ook P. steeds betrokken. De inteken
lijst voor deelneming werd eerst in 1623 afge
sloten. Al zijn kaarten, die samen „de kas van
Plancius" werd genoemd, kwamen aan de
West-Indische Compagnie, hoewel nergens
blijkt van zijn officiële deelhebberschap. De
kaarten zijn verdwenen; ook die kunnen dus
geen opheldering geven. Volgens Dr. W. J.
Formsma, Gids van de Ned. archieven, Fibula
reeks, 1967, zijn op order van de Minister van
Koloniën de archieven van Oost- en W.-I.-Com
pagnie in 1821 voor een groot deel vernietigd
en verkocht. Misschien komt er van het ver
kochte deel nog wel eens wat te voorschijn.
Wij schreven dat Jodocus Hondius ook van
P.'s steun profiteerde. Dat is begrijpelijk als
men weet, dat P. kennisnam van alle scheeps
journalen, die binnenkwamen. De steun geldt
wel in de eerste plaats voor Hondius' globe
uitgaven, maar tevens voor diens publikatie van
de Mercator-atlas (1595, 1606). De kaart van
Ceylon bv., van welke P. het origineel ver
kreeg van Sanchez, is een van de 36 in die
atlas opgenomen kaarten.
172