Methode Vanuit de drie fotostations werden richtingen berekend naar dezelfde detailpunten van de be trokken auto's. Combinaties van gelijktijdig op genomen richtingenbundels (stralenbundels) ge ven in de snijpunten (de zwaartepunten van de zogenaamde snij driehoeken) de corresponderen de detailpunten weer. Bij overbepaling ontstaan meerdere snijpunten in plaats van één, bij ge bruik van drie stralenbundels vinden we voor elk detailpunt drie snijpunten. Zie figuur 5. Door inpassen van 2 -dimensionele schaalmodellen van de auto's verkrijgt men de posities van laatstgenoemde. Deze methode vereist dat men zowel de inwen dige als de uitwendige oriëntering van de g:- bruikte camera's weet. Onder inwendige oriëntering verstaat men de definiëring van de vorm van de stralenbundel door bepaling van het inwendige projectiecen trum ten opzichte van het beeld met behulp van de volgende parameters: a. Beeldhoofdpunt; b. Cameraconstante; c. Projectiefout (o.m. radiale vertekening). Zie figuur 2. Onder uitwendige oriëntering verstaat men de definiëring van de ligging van de overeenkom stige stralenbundel in de voorwerpsruimtt met i.h.a. de zes parameters: X0, Y0, Z0, co, cp, x. Bepalen van de inwendige en uitwendige oriëntering In tegenstelling tot de uitwendige oriëntering wordt de inwendige oriëntering van de camera's tijdens de opneming constant verondersteld. D.w.z. de opname-standplaatsen tijdens het fil men zijn dezelfde, maar de camera's volgen de rijrichting van de auto's. Het bepalen van de inwendige- en uitwendige oriëntering geschiedt door het vergelijken van de ligging van een aan tal referentiepunten, gelijkmatig over het beeld verdeeld en de ligging van deze punten in het terrein. Gekozen zijn zowel punten nabij het projectiecentrum als veraf. Per film zijn vier kalibreringsbeelden gekozen. Het mathematisch verband tussen beeldcoördi naten en terreincoördinaten is afgeleid in de bij lage. Daaruit blijkt dat bij verwaarlozing van co en x, geschreven kan worden: X-X (I): d.r d.v„ dc Z-Z0 c X-X0 dX0 cdZ0 z-z0 (Z-Zny- 1 (X-XqY (Z-Z0)2 cd <p- Voor afleiding van de algemene formule, de keuze van het assenstelsel en de betekenis van de symbolen zie bijlage. Het beeldhoofdpunt (x0, y0, z0wordt gedefini eerd als het snijpunt van de lijnen dB en CD (zie figuur 3). nauwkeurigheid in de identificatie van de beeld hoekpunten 1, 2, 3, 4 en de detailpunten in het beeld. A, B, C, D zijn de berekende pseudo- randmerken. De aan de hand van de in de op namen gekozen referentiepunten zijn in het ter rein geodetisch bepaald. Tevens krijgt men be- De metingen in de beelden zijn verricht in een stereocomparator, Wild STK 1 welke een stan daardafwijking s0 1.2 /cm heeft. Deze is te verwaarlozen ten opzichte van de te bereiken 163 objectief Oi. inw«ndicj projektiecentrum Ou.- uitwcndicj projttlctiecenFrum H - k>o«U hoofd punt - k<3 i ltonc(-«n+« Figuur 2 A kaeld koek ponter» 1,2,1,4 qametan m Wild Sfck 1 H 3 Figuur 3 Fotosrat Figuur 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 3