V
doen (verzekering van vaste punten in de Dol-
lard) en anderzijds omdat niet meer over vol
doende archiefgegevens beschikt kon worden.
Besloten werd daarom nu een geheel nieuwe
opzet te maken en deze duurzaam te verzekeren,
zodat herhalingen in de toekomst mogelijk zijn.
Opzet, werkwijze en resultaten
Verspreid over de gehele Dollard, die een op
pervlakte van ongeveer 10 x 10 km heeft, zijn
66 ondergrondse merken geplaatst, die zowel
in hoogte als in coördinaten bepaald zijn. Een
ondergronds merk (OM) is een 6 m lange ge
galvaniseerde ijzeren buis 0 10 cm met een
waterpaskogel en schroefblad. Zie figuur 3.
De paal wordt er grotendeels in gespoten en
alleen het laatste stuk wordt geschroefd om
draagvermogen in ongeroerde grond te krijgen.
De verdeling van de OM's over de Dollard was
zodanig, dat er trajecten zijn ontstaan van 1 a
2 km, waartussen een profielmeting werd uit
gevoerd met om de 50 m een profielpunt.
Deze profielmeting werd als een gewone door
gaande waterpassing uitgevoerd over speciaal
voor dit doel geconstrueerde waterpaspennen.
Zo'n waterpaspen ziet er uit als een normale
pen, alleen is het draagvlak nu een schijf 0 30
cm. Dit grote draagvlak is nodig omdat alles
en iedereen in dit slikgebied een halve meter
wegzakt. Opgemerkt moet nog worden dat de
hoogte van iedere kop-pen boven maaiveld
natuurlijk in rekening werd gebracht.
Zoals uit figuur 4 blijkt, ontstond op deze ma
nier een stelsel van aaneengesloten kringen en
soms een zeer lange losse poot zoals bijvoor
beeld langs de Geisendam. Door middel van
enkele hydrostatische metingen werd in deze
gevallen de zaak echter toch kortgesloten. Van
het gehele stelsel van kringen werden zes OM's
aangesloten aan bekende hoogtemerken op de
Nederlandse en Duitse kust, terwijl tevens op
drie reeds bekende hoogtemerken in de Dollard
werd aangesloten.
iX
Strikt genomen zou een dergelijke aansluiting
aan het NAP en NN (Normal Null) niet nodig
zijn, daar het hier om een verandering in kom-
berging gaat.
Dat dit toch gedaan is, had diverse redenen,
waarvan de belangrijkste zijn, dat toch getracht
zou worden een vergelijking te maken met de
meting van 1952, waarvan nog wel een hoogte
lijnen-kaart bestond, terwijl het voor toekom
stig werk van de Studiedienst in dit gebied aan
te bevelen was alles t.o.v. NAP te bepalen.
Zoals reeds opgemerkt is, werd de profiel
meting als een doorgaande waterpassing uitge
voerd, terwijl uitsluitend een heenmeting werd
gedaan. Controle werd verkregen door steeds
3 draden af te lezen (ook nodig voor de afstand
bepaling van het profielpunt) en iedere kring-
sluitterm uit te rekenen.
De waterpassing werd uitgevoerd met een Koni
007 en een cm E-baak. De mm's werden dus
geschat. De kringsluittermen varieerden tussen
6 en +13 mm, resultaten waar wel op ge
werkt was, maar die we a priori toch niet zon
der meer verwacht hadden, gezien de slik-
bodem.
De profielmeting besloeg ongeveer 160 km, ter
wijl t.b.v. aansluitingswaterpassing ongeveer 25
235
maaiveld
waterpaskogel
schroefblad
Figuur 3.
®v
t'
Figuur 4. (schematisch)