Enige So nd meel kundige aspecten van de Delta-werken door Th. Duivens ing., landmeetkundig hoofdambtenaar. Peilingen Bij de voorbereiding en uitvoering van grotere werken is meestal veel meetwerk noodzakelijk. Te verwachten was dat aan de zeearmen rela tief minder /ant/meetkundig werk nodig zou zijn, vooral omdat men op het water veel pei lingen kan doen en daarmee gegevens over bodem, stroomsnelheid en richting kan ver krijgen. Van veel belang zijn ook o.a. golf hoogte, zoutgehalte, ijsafvoer, zandtransport, windrichting en windsnelheid, de bepaling daar van zal niet tot landmeetkundig werk gerekend worden. Toch deed zich hierbij al het pro bleem van plaatsbepaling voor. Het oude sys teem van peilingen in raaien, waarbij gebruik gemaakt werd van de sextant, zou in de zee armen en aan de kuststrook te veel moeilijk heden geven vooral bij ongunstig weer en minder goed zicht. Daarom is het radioplaats- bepalingssysteem Decca gebruikt, waarbij een drietal zenders een patroon van elkaar snij dende hyperbolen uitstralen, dientengevolge is het mogelijk met behulp van de zich aan boord bevindende (deco) meters, de positie van het schip te bepalen. De bepaling in coördinaten van de zenders en een zgn. monitor (die de schommelingen in het Decca-net registreert) kunnen zeker tot landmeetkundig werk worden gerekend, evenals het berekenen en tekenen van de Decca-lijnen, waarbij gebruik is gemaakt van elektronische reken- en tekenmachines. Dank zij dit Decca-systeem is het mogelijk om zelfs bij mist peilingen uit te voeren met een fout van 5 a 10 m in de plaatsbepaling. Om informatie over het wateroppervlak te krijgen was al een flink aantal peilschalen aanwezig, die door onze Dienst regelmatig op hoogte wer den gecontroleerd en zonodig gecorrigeerd. Naast deze peilschalen waren er zgn. golfmeet- palen nodig, die soms tot 6 a 7 km uit de kust of oever staan. Dit zijn metalen buizen van 80 cm door snee die vooral in de zeegaten geplaatst wer den voor meten van golfhoogte en waterpeil. Een registratieinstrument is meestal aanwezig en later werden enige van de eerder genoemde elementen zoals windrichting, windkracht, enz., eveneens bepaald en vaak draadloos naar de wal overgebracht. Vooral problematisch was de bepaling in de NAP-hoogte van deze golfmeet palen. De waterpassing over zulke grote af standen is te onbetrouwbaar vooral omdat de golfmeetpalen niet geschikt zijn voor het op stellen van een waterpasinstrument. Daarom werd teruggegrepen naar de methode van het vroegere flesjes waterpassen en werd apparatuur ontwikkeld voor hydrostatische waterpassing, waarmee ongeacht het zicht en onafhankelijk van straalbreking enz. de hoogte kan worden bepaald tot op een millimeter nauwkeurig. Omdat de totale lengte van de voorhanden zijnde, met water gevulde (flexi bele) loden buizen ongeveer 7 km was, zijn de in het Deltagebied geplaatste golfmeetpalen hiermede meestal in hoogte bepaald, waarbij voor het uitrollen het Rijks-kabelschip de Pool ster is gebruikt. Omdat vaak langdurige waar nemingen (minstens gedurende 12 uur) nodig zijn moeten we veel bewondering hebben voor onze NAP-afdeling, die dit werk vaak onder moeilijke omstandigheden heeft uitgevoerd. Mede ten behoeve van het ontwerpen van werken aansluitend aan de oevers van de zee armen en aan de kust, werden door ons van het gehele Deltagebied oever- en kustkaarten langs fotogrammetrische weg vervaardigd. Om dat deze kaarten veel details van oeverbe kledingen moesten bevatten en later zelfs ook lengte- en dwarsprofielen van de dijken nodig waren, lag hieraan veel werk ten grondslag. Ook het vervaardigen van hoogtekaarten van de duingebieden o.a. Schouwen, Goeree en Voorne behoorde hierbij. 237

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 13