De werkspanning van de kabel was bepaald op 310 ton, op de beide oevers was aan het einde van de vaste railbaan een draaischijf gemaakt die het mogelijk maakte dat de cabi nes van de ene op de andere kabel kwamen. De kabels hangen door volgens de regels van de zgn. kettinglijn. De grootte van deze door hang of zeeg is afhankelijk van de spanning in de kabel en uiteraard van de belasting. Via het overtrekken van enige dunnere kabels werd de 92 mm dikke stalen kabel met een aantal drijvende bokken boven het zoute water gehouden en daarbij was de beginspanning ongeveer 100 ton. De zeeg is dan 22.00 m. Het zal u bekend zijn dat een der kabels bij het eerste opspannen is gebroken, wat een ver traging van een jaar heeft gegeven op de uit voering van het werk. Men heeft daarna een andere spanmethode ontwikkeld. Aan ons was de taak opgedragen de zeeg tijdens het opspan nen te meten, waaruit de spanning kan worden afgeleid, terwijl TNO daarnaast met rekmeters de spanning regelmatig bepaalde. Vast kwam te staan dat door wrijving in de ophangpunten de spanning van de vakken niet gelijk was. Bij de metingen van de zeeg werd gebruik ge- Deze zakkingen werden bevestigd door de hydrostatische waterpassing in november 1957, toen een daling werd gemeten van 18j^ cm. Na enige jaren is deze daling opgelopen tot een 4-tal decimeters. De grote veranderingen in de hydrologische toestand van de ondergrond en de sterk wisselende belastingen van de grond zullen hier de oorzaak van zijn. Vele jaren lang moest tijdens de bouw van de sluizen met regelmatige tussenpozen zorg wor den besteed aan hoogtemetingen. Door de aan leg van enige bailybruggen tussen Stellendam en de bouwputten is de waterpassing steeds ge makkelijker geworden. Grevelingendam Andere problemen deden zich voor bij de aan leg van de Grevelingendam tussen Bruinisse en Oude Tonge, vooral toen men besloot het laatste gat te sluiten met een kabelbaan. Omdat men in Nederland geen ervaringen had met kabelbanen werd aan de Franse Firma Neyrpic uit Grenoble opgedragen een kabelbaan te bouwen. Deze bestond uit twee vaste railbanen, 17 m hoog, op de oevers en daartussen twee 30 m hoge torens juist op de randen van het sluitgat en een 40 m hoge toren midden in het sluitgat gebouwd op vier betonnen cais sons. De afstanden tussen de torens onderling be droegen ongeveer 630 meter. Aan de Noord zijde werden de twee 92 mm dikke kabels vast verankerd op een groot betonnen ankerblok, dat nog steeds zichtbaar is. Aan de Zuidzijde was de zgn. ballastkist aangebracht, die via een stel stalen armen draaiend om een horizon tale as de kabel op een constante spanning moest houden. Over deze kabel moesten een 12-tal cabines met ballastnetten zich, via een stel door dieselmotoren aangedreven wielen, voortbewegen en zo een dam van basaltsteen storten. 240 KABELBAAN HARINGVLIET Figuur 3. Pyloon Ftaringvlietdam. (Foto D. R. Jonker) Figuur 2.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 16