Voor controle van punt C werd de meting her haald, maar nu tegengesteld aan de oorspron kelijke vaarrichting. Was het nu mogelijk de afstand AB te bepalen, dan wist men tevens de diepte van de kabel ten opzichte van punt A. Daar AB AC. De hiervoor genoemde metingen werden uit gevoerd door personeel van de P.G.E.M., dat ervaring had opgedaan met soortgelijke metin gen in rivieren. De afstandbepaling van AB zou nu van de wal geschieden. Hier zou vanaf twee in coördina ten bekende punten gelijktijdig met de elektro nische metingen op het schip de buis voor waarts ingesneden worden en tevens de hoogte van een punt van deze buis worden bepaald. Op deze manier zou het mogelijk zijn ieder punt van de kabels in x, y en z uit te drukken. Dit nu was werk voor de Meetkundige Dienst. Daar de eisen van nauwkeurigheid scherp ge steld waren, was het niet mogelijk met twee theodolieten te werken, het schip zou hiervoor niet stil genoeg liggen op het moment dat het zich boven de kabel bevond. Er werd besloten dat men deze plaats- en hoogtebepaling zou gaan doen met behulp van terrestrische fotogrammetrie. Hiervoor werden op het schip nog een tweetal masten evenwijdig aan de buis bevestigd en de onderlinge afstanden van de masten en buis ge meten. Op de masten en op de buis werden twee paspunten aangebracht die duidelijk op de te maken foto's te zien moesten zijn en waar van ook weer de onderlinge afstand op mast en buis werd gemeten. Tevens werden nauwkeurig gemeten de afstan den van de paspunten op de buis tot de detec tor en voor controle tot de waterspiegel. 268 In de opstelpunten D en E werden, gelijktijdig, met twee camera's, waarvan de lenshoogten boven de piketten gemeten waren, èn tevens tegelijk met de elektronische meting, foto's ge nomen van het schip en van een aantal van te voren verkende referentiepunten (torenspits, nokken van huizen, enz.), punten die dus zo wel op de in D als in E genomen foto voor kwamen. Zo werd ongeveer om de 2 m de kabel afgetast en verkreeg men een serie synchroon genomen opnamen, waarmee het mogelijk was een nauw keurige plaats- en hoogtebepaling uit te voeren. Tijdens deze gecombineerde metingen waren er nogal wat moeilijkheden te overwinnen. Er moest rekening met de scheepvaart worden ge houden, er traden nogal eens storingen op in de elektronische apparatuur, waardoor zelfs een extra ontstoringskabel door het kanaal ge legd moest worden. Er restten nu nog een aantal normale metingen. Nadat eerst de piketten D en E nauwkeurig in coördinaten en hoogte t.o.v. N.A.P. bepaald waren, gebeurde hetzelfde met de referentie punten door middel van voorwaartse insnijding en vertikale hoekmeting. Deze meting op zich leverde weinig moeilijk heden op, wel was het zaak voor een goede notatie te zorgen van wat precies als referentie punt „genomen" werd, dit voor de fotogram- meter. Met behulp van al deze gegevens is het moge lijk geworden een voldoende nauwkeurige kaart van de kabels te vervaardigen voor het arron dissement Terneuzen. Bij de baggerwerkzaamheden zijn dan ook geen kabels beschadigd. Figuur 2. Kanaal van Terneuzen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 44