Grenzen
Ook het werk aan de grenzen heeft in de laat
ste 15 jaren grote veranderingen ondergaan.
De zgn. nieuwe methode is ingevoerd. De
Meetkundige Dienst maakt geen veldwerken
meer van grensinmetingen, alle punten van
een nieuwe grens worden vastgelegd t.o.v. een
meetlijn of de as. Zo worden ze dus in coördi
naten bekend. Het is in feite de voorloper van
een coördinatenkadaster. De nieuwe methode
geeft met de nieuwe wijze van verzekeren
(plastic slagpalen) een enorme tijdsbesparing
in het werk van de buitendienst. Werden tot
voor kort 10 betonnen grenspalen gemiddeld
per dag aangevoerd en geplaatst, nu doet men
kilometers op één dag. Ook bij gedeeltelijk
nieuwe grenzen worden de coördinaten van de
nieuwe grens bepaald en uitzetgegevens ver
strekt t.o.v. een bepaalde meetlijn. Al met al
dus een grote besparing in het werk voor de
buitendienst.
Waterpassingen
Bij de waterpassingen is natuurlijk een in het
oog vallend iets de start van de nieuwe pri
maire waterpassing in Nederland in 1966 met
de „Niveau", het schip met de waterpasslang.
In Geodesia is hieraan al enkele keren een
artikel gewijd.
Ook valt nog te melden, dat de waterpassing
van hoogtepaspunten t.b.v. de rivierkaart een
andere opzet heeft gekregen. De fotogramme-
trie heeft ook hier een groot deel van de taak
overgenomen. Het aantal terrestrisch te be
palen punten is sterk gereduceerd. Men gaat
er hoe langer hoe meer toe over profielen foto-
grammetrisch te meten, waarmee men dus het
werk buiten enorm verlicht (o.a. de duinen).
Rivieren
Langs de rivieren is steeds veel werk te ver
richten voor de buitendienst. Deze werkzaam
heden bestaan uit:
aMetingen t.b.v. de rivierkaart. Deze worden
uit luchtfoto's getekend. Paspunten moeten
worden uitgelegd en ingemeten. De foto-
grammetrisch getekende kaart moet worden
gecompleteerd. Hoogtepaspunten moeten
bepaald worden. De rivierkaart wordt nu
nog maar tot 50 m binnendijks getekend.
Het aantal te bepalen hoogtepaspunten is
door de fotogrammetrie drastisch beperkt.
Dit zijn mede oorzaken, dat het werk bui
ten sterk vermindert.
b. Peilkaarten. Hiervoor moeten kribben ge-
signaliseerd en paspunten uitgelegd en be
paald worden.
232
c. Oeverafslagkaarten. In principe worden ge
deelten van de rivieren om de twee jaren
gevlogen om zodoende de oeverafslag vast
te kunnen stellen. Paspunten moeten uitge
legd en bepaald worden.
d. Onderhoud raaipalennet. In 1953 kwamen
de metingen ter bepaling van een raaipalen
net en de plaatsing van de raaipalen langs
de rivieren gereed. Het is in de afgelopen
jaren gebleken, dat het net aan sterke sto
ringen onderhevig is. De hoge stand van de
palen (40 cm boven maaiveld) is hier debet
aan. In 1967 is gestart met het verkennen
van lange meetlijnen, waaraan de uitzet
gegevens van de raaipalen berekend kunnen
worden. De bijhouding van het net zal op
deze wijze sterk vergemakkelijkt worden.
Voor veel werkzaamheden langs de rivieren
dienen paspunten bepaald te worden. En omdat
het vaak regelmatig terugkerende vluchten zijn,
zou het ideaal zijn permanente paspunten te
maken, die t.b.v. de rivierkaart ook in hoogte
bepaald moeten worden om de hoogtepaspun
ten eveneens permanent te maken. In 1970 is
gestart met proefnemingen met zo'n systeem.
Recapitulerend zal het u opgevallen zijn, dat
getracht wordt:
a. de werkzaamheden van de buitendienst te
versnellen c.q. te beperken door het invoe
ren van nieuwe methoden en de in gebruik
neming van de meest moderne instrumen
ten.
b. de werkzaamheden van de buitendienst,
waar mogelijk, te verleggen naar binnen,
wat uiteraard economisch veel aantrekkelij
ker is.
Wat het genoemde onder b betreft, men zal er
m.i. wel op toe moeten zien, dat het verleggen
van de werkzaamheden niet te ver wordt door
gevoerd, ook al, omdat heel veel werkzaam
heden, bezien van achter de bureau's, in het
terrein vaak zo heel anders uitvallen.
Het versnellen/verleggen van de werkzaamhe
den heeft tot nu toe niet tot gevolg gehad, dat
het aantal personeelsleden in de buitendienst
terugliep, integendeel. Het werkpakket is der
mate uitgebreid, dat ondanks de versnelde uit
voering het aantal ploegen de laatste 15 jaren
vrij sterk is gegroeid.
In figuur 1 ziet u het aantal ploegen geschetst,
dat in 1956 werkzaam was in de buitendienst.
Het aantal bedroeg ongeveer 70. Een aantal
van deze ploegen waren ondergebracht in zes
rayons, terwijl het resterend gedeelte recht
streeks vanuit Delft werd gedirigeerd. Momen-