Uit deze voorbeelden is de volgende conclusie te trekken: werkend met dit instrumentarium onder omstandigheden waarbij een meting van de inwendige lichtweg de gegeven waarden op levert, concludeert men bij waarnemingen in fase 1 van frequentie 1 50, frequentie 2 44 en frequentie 3 478 dat de afstand 51,00 m is. Bij gelijke waarnemingen van fre quentie 1 en 3 doch bij frequentie 2 65 is de afstand 101,00 m. In beide gevallen afgezien van een aantal malen 2000 m. Maakt men een tabel waarin deze waarnemingen opgenomen zijn, dan is het direct mogelijk de afstanden aan de tabel te ontlenen. Daar alle waarnemingen zich na 2000 m herhalen, zou men kunnen vol staan met alle waarden voor afstanden tussen 0.00 m en 2000,00 m te tabelleren. Dit betekent dat in totaal 200.000 combinaties voor Uu U2 en U3 moeten worden opgegeven. Een tabel van een dergelijk grote omvang is voor prak tisch gebruik te groot en te kostbaar. Het is daarom nodig een beperking te zoeken. Een mogelijkheid zou kunnen zijn rekening te hou den met een beperking van de voerstraallengte tot maximaal 500 m. Het aantal te tabelleren combinaties is dan 50.000. Een verdere be perking kan gevonden worden door de hier boven reeds gesignaleerde eigenschap, die ont staan is uit de gekozen golflengten, namelijk 20 X U1 21 X U3, dat de waarnemingen voor frequentie 1 en 3 zowel behoren bij een afstand X m als bij een afstand X 50,00 m en zelfs bij een afstand X q X 50,00 m. Tabelleert men alleen de aflezingen in de fre quenties 1 en 3 tussen 25,00 en 75,00 m en leest men ook alleen de frequenties 1 en 3 in fase 1 af, dan kan men snel de afstand bepalen op een onbekend aantal malen 50 m na. Dit onbekende aantal zal men uit een bestaande kaart of uit andere gegevens moeten afleiden. In tabel 1 is een gedeelte van de verkregen tabel weergegeven. u3 u3 De tijd benodigd voor het maken van een der gelijke tabel, die voor ieder instrument andere waarden heeft, staat gelijk aan het berekenen van 250 afstanden volgens de voorgeschreven procedure. Omdat bij de detailmeting een op name van 100 a 150 punten per dag normaal bereikt kan worden, is het maken van een der gelijke tabel zeker zinvol. Ten aanzien van de te maken tabel moet nog een opmerking geplaatst worden. De elektro magnetische vertragingslijn van de Geodimeter is zodanig geconstrueerd, dat een variatie over meer dan de lengte U1, U2 en f/3 mogelijk is. Dit betekent, dat bij afstanden waarbij lage aflezingen van Uu U2 of U3 mogelijk zijn, ook zeer hoge waarden kunnen worden afgelezen. Om te vermijden dat twee waarden per afstand moeten worden getabelleerd, kan men de af lezingen begrenzen op een punt, waarbij de cyclus zich herhaalt. Aflezingen hoger dan die waarden worden niet toegelaten. Omdat de meter bij zeer lage aflezingen traag reageert, verdient het aanbeveling ook een ondergrens in te voeren en hierdoor de bovengrens te ver hogen. Voor het bij de proefmetingen gebruikte instrument waren de grenzen voor U1 25 en 581 en voor U3 25 en 553. 3.3. Variatie in de inwendige lichtweg In de tabellen wordt een waarde van de inwen dige lichtweg verwerkt, die zo dicht mogelijk ligt bij de waarde die gevonden wordt tijdens de ijking. Door allerlei onregelmatigheden in de elektronische schakelingen verandert deze waar de in de loop der tijd. Door eenmaal per dag de aan te brengen correctie te meten, is deze variatie, gezien de toegestane onnauwkeurig heden bij de detailmeting, voldoende benaderd. Omdat de aflezing in de frequentie 1 de centi- meteraflezing bepaalt, kan men volstaan met alleen in deze frequentie de aflezing van de inwendige lichtweg te doen. Voor de bepaling van deze correctie kan men het best een tabel maken, die als volgt wordt berekend: Ri Cl Li m x 2,500 Rx (Cl Li m x 2,500 Bij 1 cm +10 mm wordt C, 1,610 in plaats van 1,600. Volgens de calibratietabel behoort bij deze nieuwe waarde als som van de aflezingen in de fasen 1, 2, 3 en 4 het getal 1291. Dit be tekent dat de enkele aflezing van Cx dan is 1291 4 323. Omgekeerd geldt dat indien de aflezing C1 (in frequentie 1) is veranderd van (1280 4) 320 naar 323 de afstanden die ontleend worden aan de onder 3.2 beschre ven tabel, gecorrigeerd moeten worden met een waarde 1 cm. In tabel 2 is de correctietabel voor het gebruikte instrument weergegeven. 300 Tabel 1. Afstanden met bijbehorende waarden voor de frequenties 1 en 3 van het bij de proef- metingen gebruikte instrument. Ui afstand afstand U3 afstand 48 454 48,49 476 50,99 507 53,49 50 457 48,50 478 51,00 510 53,50 52 459 48,51 480 51,01 513 53,51

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 12