Tabellering van grotere correcties is niet ge wenst. Met de wijziging van Cx zal ook C3 wijzigen. Indien deze afwijking groter wordt dan 10 eenheden, zullen fouten van 2,50 m kunnen ontstaan. Een nieuwe ijking van de Geodimeter en herziening van de tabellen is dan noodzakelijk. Men kan dit doen door een nieuwe elektronische ijking van het instrument, waarbij men tevens een nieuwe calibratietabel verkrijgt, of door een aantal afstanden te meten, die uitgezet zijn met een geijkte meetband. Hierbij moet gelet worden op een goede sprei ding van de waarnemingen over U1 en U3. Een ijking over de afstand 50 tot 100 m is vol doende. De gemeten verschillen zet men gra fisch uit. Met behulp van de verkregen grafiek kan men de tabellen corrigeren. 3.4. Excentriciteitscorrectie De correctie die aan de gemeten afstand van Geodimeter naar prisma moet worden aange bracht om de afstand van theodoliet naar pris ma te kunnen bepalen, kan men het best in tabelvorm aangeven. De correctie volgt uit Fig. 3. Een afronding van de correctie op centi meters is voor detailmeting voldoende nauw keurig. In de tabel kan zowel verticaal als hori zontaal worden geïnterpoleerd. Tabel 3 is een extract van de gehele tabel. 3.5. Korte afstanden Het meten met de Geodimeter van afstanden die korter zijn dan de beschikbare meetveer- lengte is niet zinvol. Hierom wordt veronder steld, dat afstanden tot 30 m met de meet- veer gemeten worden. In tabellen, waarmee men de aflezingen van de Geodimeter omzet in af standen, kan men dan ook als minimale lengte 25 m aanhouden. 3.6. Hellingcorrecties De gemeten afstand is onder een zekere hel- lingshoek bepaald. Daar de door ons te ge bruiken afstand de horizontale afstand is, zou een correctie aangebracht dienen te worden. Men kan dit echter vermijden door de spiegel bij hooggelegen punten op een korte jalon of zelfs direct op het punt op te stellen en bij laaggelegen punten zonodig de jalon te ver lengen. Neemt men aan dat een extra onnauw keurigheid van 2 cm in de lengtemeting tole rabel is, dan betekent dit dat op een afstand van 25 m een hoogteverschil tussen Geodimeter en reflector tot 1 m de nauwkeurigheid in de meting niet beïnvloedt. Bij afstanden van 50, 75, 100 en 200 m kunnen deze hoogteverschil len respectievelijk 1,40, 1,75, 2,00 en 2,25 m bedragen. 3.7. Atmosferische correctie Het aanbrengen van een correctie voor atmos ferische omstandigheden is voor afstanden die bij de detailmeting overbrugd worden (in het algemeen niet groter dan 500 m) niet nodig. De hierdoor geïntroduceerde fout is voor een afstand van 500 m bij een temperatuurverschil van 30° C bij gelijke luchtdruk 1,5 cm en bij een luchtdrukverschil van 20 mm bij gelijke temperatuur 0,4 cm. 301 Tabel 2. Correcties op gemeten afstanden bij geno teerde aflezingen van de inwendige lichtweg (frequentie 1, fase 1) voor het bij de proef- metingen gebruikte instrument. Ci 308 311 314 317 320 323 326 329 332 Correctie in cm +4+3+2+1 0 —1 —2 —3 4 Tabel 3. Correcties die op de door de Geodimeter gemeten afstanden moeten worden aange bracht om tot de benodigde afstanden te komen. afstand hoek hoek 42g 43 S 25,00 1,55 1,53 30,00 1,55 1,54 35,00 1,56 1,54 40,00 1,56 1,54 50,00 1,57 1,55 60,00 1,57 1,55 80,00 1,57 1,55 100,00 1,57 1,55 150,00 1,58 1,56 200,00 1,58 1,56 300,00 1,58 1,56 358g 357g Prisma Z sZ oc. n TA eo aio//et - 1.00 - Figuur 3. Schematisch overzicht van de opstelling.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 13