SCHEMA I: Berekening Yp en Xp. Or 3 Yb 2534,230 ya 2111,150 Ya 2111,150 Ib 6 tg BP 0,617921 tg BP - tg AP 416,838 -tg AP 417,456 Rr 9 XB 8811,12 8549,6899 ong. XA 8128,14 8128,2667 Xp 8550,3147 voor een bewerking met cotangenten verwisselen we X en Y). Het resultaat is: Xp 8550,314 en Yp 2112,161. In zo'n schema onderscheiden we drie delen. Het eerste deel is een vermenigvuldiging, aan de nauwkeurigheid waarvan niemand twijfelen zal, of de tangenten groot dan wel klein zijn. Het tweede deel is een deling; hoe groter de deler, hoe nauwkeuriger de uitkomst. Hoe groter dus het verschil van de tangenten is, hoe nauwkeuriger hier Yp in het or verschijnt. (Alleen als de tangenten weinig van elkaar ver schillen zal Yp onnauwkeurig zijn; dat is het geval bij een zeer scherpe snijding en heeft niet te maken met de nauwkeurigheid van tan genten). Niettemin heeft in bovenstaand voorbeeld YP een afwijking A YP (die kleiner is dan 0,5 mm) doordat XA niet precies in het rr kon worden bereikt; inplaats van 8128,14 bereiken we 8128,2667 een verschil van maar liefst bij na 13 cm! Dit verschil, A XA A Yp (tg BP - tg AP), laten we onveranderd in het rr staan. In het derde deel vindt opnieuw een vermenig vuldiging plaats, waardoor Xp ontstaat met een afwijking A XP, doordat A Yp ook vermenig vuldigd had moeten worden met tg AP en doordat A XA in het rr is blijven staan. En zie nu, op hoe verrassend fraaie wijze hier de gevolgen van een afrondingsfout in het tus senresultaat worden opgeheven: A Xp A Yp tg AP A XA; A Yp tg AP A Yp (tg BP tg AP); A Yp tg BP. We weten, dat A Yp kleiner is dan 0,5 mm; indien tg BP nu maar kleiner is dan 1, wordt ook Xp gevonden met een kleinere afwijking dan een halve millimeter! cotg BP Vandaar de reeds hiervoor genoemde regel: VIII. Bij een snijpuntsbepaling berekenen we van de eerste rechte de (co)tangens klei ner dan 1, onverschillig hoe groot de (co)tangens van de tweede rechte zal zijn. Dat het ook anders kan is eveneens aangetoond in mijn artikel van februari 1960, maar om ver warring te voorkomen is het beter zich aan deze algemeen geldende regel te houden. Ook voor de basishoekenmethode, zoals die door mij is bewerkt in het VTAK-orgaan van september 1956, blz. 152 en van september 1957, blz. 166, geldt dat het snijpunt nauwkeu rig gevonden wordt, hoe groot ook de cotan genten zijn. IX. Bij elke methode van snijpuntsbepaling d.m.v. het instellen van rechten in de rekenmachine, wordt de in het or bepaalde ordinaat (abscis) nauwkeurig gevonden, onverschillig hoe groot de (co)tangenten zijn. Tegenover wat de HTW zegt op blz. 172, dat het gebruik van de grootste waarden moet wor den voorkomen, stelde ik als eindconclusie: X. Grote (co)tangenten zijn niet onnauwkeurig en het gebruik ervan behoeft niet te worden vermeden. Het „lastigste geval" van snijpuntsbepaling Bepaal het snijpunt P uit de reeds eerder ge noemde coördinaten van B en A en uit: BP 99,9962 en AP 200,0038. Van de eerste rechte bepalen we (co)tg kleiner dan 1: 38 tg 0,0038 cotg AP cotg BP - cotg 0,0038 cotg AP 636620 636620 38 0,000097; 10268, 10268, 332 Yp 2112,161

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1971 | | pagina 8