KAVELRUIL. Een jaar ervaring in Noord-Brabant door D. Wesselink, technisch hoofdambtenaar van het Kadaster te Eindhoven. Inleiding De Ruilverkavelingswet 1954 kent twee soorten ruilverkaveling: a. de verkaveling, gebaseerd op een vrijwillig aangegane overeenkomst tussen drie of meer eigenaren; b. de verkaveling, gebaseerd op de uitslag van een stemming, waarbij een meerderheid be slist over het al of niet doorgaan. In het spraakgebruik noemt men de tweede soort vaak de „wettelijke" en de eerstgenoemde de „vrijwillige" ruilverkaveling. Deze aanduiding is niet geheel juist. Immers, de ruilverkaveling bij overeenkomst is evengoed als de andere wettelijk geregeld. Het is daarom beter de ter minologie van de wet zelf te gebruiken, die in titel II spreekt over „De Ruilverkavelingsover eenkomst" (hierna te noemen r.v.o.) en in titel III over „Ruilverkaveling uit kracht van de wet". Het is wel algemeen bekend, althans bij landmeetkundigen en cultuurtechnici, dat de ruilverkaveling in de loop van tientallen jaren een wisselend gezicht heeft getoond. Van herverdeling van de eigendoms- of ge- bruikspercelen in een beperkt gebied, groeide de ruilverkaveling uit tot een veelomvattende reconstructie van een hele streek. De moeilijk heden die bij de uitvoering zijn te overwinnen en de tijd die het gehele werk vraagt zijn eveneens belangrijk toegenomen. Minder bekend is waarschijnlijk, dat juist in de tijd toen de ruilverkavelingsplannen steeds om vangrijker werden er een idee ten uitvoer werd gebracht dat van een geheel andere gedachte uitging. In Noord-Brabant kwam in 1959 een ruilverkaveling in uitvoering, waarvan de opzet zeer summier was. Slechts de herindeling van de eigendom zou alle nadruk krijgen, de ontsluiting van de kavels ge schiedde door eenvoudige zandwegen, de water lopen ondergingen vrijwel geen wijziging, in 4 boerderijverplaatsing was niet voorzien. Het doel van deze zgn. administratieve verkaveling was tot een nieuwe eigendomsindeling te komen in belangrijk kortere tijd dan in andere verkave lingen mogelijk bleek en tegen aanzienlijk min der kosten. Een der sterke voorstanders voor deze aanpak was de toenmalige landbouwcon- sulent te Eindhoven, Ir. P. Lardinois, thans Minister van Landbouw en Visserij. Het verdere verloop van deze ruilverkaveling, de geleidelijke ombouw tot wat later een „nor male ruilverkaveling" werd genoemd, blijve hier als niet terzake doende buiten beschouwing. Van belang is de gedachte die toendertijd ge stalte kreeg en die thans weer in andere vorm naar voren is gekomen. Sinds een jaar kent Nederland namelijk een derde vorm van ruilverkaveling, de „eenvou dige kavelruil". Ontstaan In de Memorie van Toelichting op de Begroting van Landbouw en Visserij voor 1971 deelde Minister Lardinois mee, dat er naar zijn mening grote behoefte bestond aan een eenvoudige methode om met overheidshulp het ruilen c.q. vergroten van landbouwpercelen tot stand te brengen. Het ruilen van percelen, eventueel vergroten met grond van te beëindigen bedrijven en zo nodig aanvullen met wat cultuurtechnisch werk kan reeds een aanzienlijke verbetering geven in het grondgebruik, aldus Minister Lardinois (zie ook Geodesia 1971-1 bladz. 12). De Ruil verkavelingswet 1954 gaf hiertoe wel gelegen heid d.m.v. de r.v.o. maar de uitgroei daarvan tot vaak grote en daardoor moeilijk te realiseren ruilverkavelingen was niet wat de bewindsman voor ogen stond. Zijn gedachten gingen uit naar kleine overeenkomsten, waarbij geen nieuwe wegen en waterlopen, dus geen verbete-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1972 | | pagina 4