van deze voordracht niet openbaar gemaakt. Wat dat betreft kom ik er dus gemakkelijk van af. Ook het rapport van de Werkgroep Stedelijke Verkaveling is, zoals ik u al zei, nog niet ver schenen. Het lukt mij echter niet mij te ver schuilen achter onwetendheid over het rapport, omdat ik het voorrecht heb gehad lid te kunnen zijn van de werkgroep. Maar van de andere kant wil ik er toch iets van zeggen met de be doeling u zo nieuwsgierig te maken, dat als het rapport uitkomt, u het zeker zult willen bezitten en bestuderen en zo mogelijk ook de voorge nomen studiedag zult bezoeken. Eerst iets over de samenstelling van de werk groep. De leiding berust bij prof. de Haan, hoogleraar van de T.H. Delft, meer speciaal bij de onder afdeling der Geodesie. Het secretariaat is in handen van mr. Straver, directeur van het Insti tuut van Bouwrecht. In de werkgroep zijn juristen, geodeten en stede bouwkundigen broederlijk verenigd. De schakel tussen de Werkgroep en de com missie Stedelijke Reconstructie van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening werd gevormd door Mr. van Rijckevorsel, die lid is van beide groepen. In het rapport wordt o.m. aandacht besteed aan de in Nederland opgedane ervaringen op het stuk van de stedelijke en landelijke herinrich ting. (Wederopbouw en herverkaveling Walche ren). Daarna worden de buitenlandse wetgeving en praktijkervaringen kort onder de loep genomen, die in de bijlagen uitvoerig zijn neergelegd. De werkgroep komt vervolgens toe aan wat zij als de drie hoofdelementen van een gedachte Wet op de Stadsvernieuwing ziet n.l. het basis plan, het uitvoeringsplan en de uitvoerings middelen. Het basisplan vormt de planologische grondslag en tevens de financiële grondslag, welke op uit voering binnen een betrekkelijk korte termijn (bijv. 5 tot 10 jaar) is gericht. Aan het basisplan worden bepaalde rechtsge volgen verbonden; om er enkele te noemen: de aanhoudingsbevoegdheid voor vergunningen, controle bevoegdheid op het rechtsverkeer e.d. maatregelen die een meer voorlopig karakter hebben. Het uitvoeringsplan is de uitwerking van het basisplan voor een bepaald gebied en heeft als zodanig een veel concreter en meer gedetailleerd karakter. Het is dus, zoals de naam reeds zegt: een op uitvoering gericht plan. De uitvoeringsmiddelen zijn in hoofdzaak van juridische aard, wettelijke bepalingen dus om belemmeringen weg te nemen die de uitvoering in de weg zouden kunnen staan of meer positief om plichten op te leggen. Ik meen, geachte toehoorders, niet verder te mogen gaan, dan deze wel uiterst summiere blik op de inhoud van het rapport. Nu het nog niet in de publiciteit is, moge ik u verzoeken zo dadelijk in „het vragenuurtje" op het werk van de Werkgroep niet in te gaan. U begrijpt dat het onheus zou zijn tegenover de andere leden van de Werkgroep. Ik zei u reeds dat in de stadsvernieuwing, recon structie en sanering vele tientallen miljoenen guldens moeten worden geïnvesteerd. De lokale overheid beschikt niet over dergelijke bedragen en kan ook niet zelfstandig op de geld markt opereren, omdat de regering haar dat belet. De vraag doet zich dus voor of wellicht particu lieren hun aandeel kunnen leveren in het proces van de stadsvernieuwing, reconstructie of hoe men het ook wil noemen. Ik meen deze vraag met ja te kunnen beant woorden, daarbij denkende aan de z.g. project ontwikkelingsmaatschappijen, een na-oorlogs verschijnsel, waarvan ook ons land er enige zeer grote van bezit. Deze maatschappijen zijn o.m. ontstaan als ge volg van de schaalvergroting in het gemeentelijk stedebouwkundig handelen en uit de schaalver groting in de bouwnijverheid. Het laatste uit het zoeken naar rationele en efficiënte bouwmetho den, de daaruit voortvloeiende hoge investerin gen en weer daaruit het fuseren van bouwmaat schappijen van verschillende aard, die in staat zijn zowel de grond-, straat- en rioleringswerken uit te voeren als de woning- en utiliteitsbouw. Doordat zij ook relaties hebben met financiële ondernemingen, die soms vaste relaties zijn, kunnen zij zich belasten met de algehele uit voering van een plan, zonder dat de gemeente tot een vóórfinanciering behoeft te komen. Een en ander vindt mede zijn oorzaak in het feit dat de financiële wereld meer en meer interesse gaat krijgen in de belegging van de hun toevertrouwde gelden in onroerend goed, speciaal de grotere objecten zoals kantoorge bouwen, winkelcentra en dergelijke. Men komt projectontwikkelingsmaatschappijen in allerlei vormen tegen, van promotors, die rela ties naar architecten, aannemers, beleggers e.d. per project opbouwen en geen blijvende inte resse in het project hebben (het ene uiterste) tot maatschappijen met eigen fondsen die geïnteres- 69

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1972 | | pagina 13