reden hiervan is, dat dit plan het enige is dat de burger bindt en om die reden dan ook rechtszekerheid moet bieden, met als gevolg dat in het bestemmingsplan in tegenstelling tot de andere hiervoor genoemde plannen de dynamiek van maatschappelijke en economische processen aan banden gelegd moet worden. De vraag kan hier gesteld worden of tegen de achtergrond van de problematiek van de ruim telijke planning, met name die binnen de stede lijke gebieden (de stadsvernieuwing) niet omge keerd, de verstarrende rechtszekerheid zou moe ten wijken voor de dynamische procesgang. Maar terug naar de tegenstelling dat op alle planningsniveau's het accent van de conceptie, gebaseerd op ervaring, intuïtie en creatief ver mogen, verschuift naar een analyse van de hui dige omstandigheden, de trends in de ontwikke lingen en tenslotte naar een mogelijke geleiding van deze trends. Wat zijn de achtergronden van die ommekeer in het planologisch denken? Op de eerste plaats, van binnenuit, dus vanuit het planologisch den ken zelf, tengevolge van het in rekening bren gen van de factor tijd. In de „conceptie" in hiervoor genoemde zin speelde de tijd geen rol; de conceptie legde slechts voor een bepaald tijd stip een bepaalde toestand vast, zonder zich erg te bekommeren wat dit voor consequenties had voor het tijdsbestek voor of na de realisering van deze eindtoestand. In het gunstigste geval werden wel tussenstadia, fasen aangegeven, waarvan de onafheid en on volledigheid door de gerichtheid op het eind stadium moest worden gecompenseerd. Maar wat, als het tussenstadium was gereali seerd en hierop van toepassing bleek te zijn, „dat geen enkel plan wordt uitgevoerd zoals het ontworpen was?" Van binnenuit werd en wordt die ommekeer ook bewerkstelligd op het moment dat een „eind- plan" in een programma vertaald moet worden en daarbij noodgedwongen een verdieping be hoeft ter bepaling van de uitvoeringsvolgorde niet alles is immers tegelijkertijd uitvoer baar en ter veiligstelling van de financiering niet alles is immers tegelijkertijd financieel realiseerbaar met het programma wordt ge lijktijdig de tijdsfactor geïntroduceerd. Op de tweede plaats van buitenaf, dus vanuit de maatschappij, die niet met „eindtoestanden" kan werken en wel om verschillende redenen waar van de reeds genoemde dynamiek in het maat schappelijke proces de belangrijkste is. Immers de wensen en verlangens t.a.v. het ons omringende milieu zijn constant in beweging. Die constante beweging, door onderzoek vast te stellen, zal in de ruimtelijke ontwikkeling moe ten worden ingepast. Dit betekent, dat de plan nen continu aan veranderingen onderhevig zijn die een voortdurend noodzakelijke bijstelling met zich meebrengen. Indien het plan daar niet op is afgestemd zullen „concessies" gedaan moe ten worden, die voor hen die het plan opstel den een regelmatig terugkerende bron van erger nis en teleurstelling betekenen. Het is duidelijk, dat in rekening brengen van de factor tijd eveneens een voortdurende onaf heid van ons leefmilieu zal introduceren; niet de onafheid vanwege het nog niet bereikte eind station, maar de onafheid „zoals die van de nooit volgroeide mens, een onafheid die niet voor echte afronding vatbaar is". Ik wil hier niet verder ingaan op de consequen ties die het inbouwen van de factor tijd op de ruimtelijke plannen heeft. Wel wil ik wat nader ingaan op de rol van de planoloog bij de geleiding van het proces, waar bij niet zozeer het vastleggen van ruimtelijke structuren als wel de greep op het maatschappe lijk proces dat zich in een ruimtelijke structuur moet kunnen ontplooien, voorop staat. 1.2, De rol van de planoloog in het proces; nieuwe technieken. Om greep te krijgen op dit proces is kennis no dig van de daaronder liggende activiteiten systemen. Dit „systeemdenken" is met name door de ontwikkeling op het gebied van het verkeers- en vervoersonderzoek in hoge mate gestimuleerd. Het is dan ook alleen daarom dat ik hier als illustratie de ontwikkelingen van het verkeers- en vervoersonderzoek naar voren breng. In het eerste stadium van de stormachtige verkeers- ontwikkeling bestonden de maatregelen om aan deze problematiek het hoofd te bieden uit het oprekken van de bestaande ruimtelijke structuur ten gunste van de te verwerken hoeveelheden verkeer. Die fase hebben we helaas nog steeds niet ge heel achter de rug. Nog op veel plaatsen is te constateren dat men het gebruik van de bestaande structuur zo lang mogelijk tracht te rekken door de „nog be schikbare" ruimte buiten die structuur stelsel matig aan de verkeersverlangens op te offeren, zoals door verbreding van wegprofielen, ver ruiming van kruispunten, en de verharding van groene en open ruimten t.b.v. stilstaand verkeer. Terecht wordt dit verschijnsel met „milieuero sie" betiteld. Helaas, pas op het moment dat geen ruimte 60

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1972 | | pagina 4