door het onderscheid dat daarin gemaakt is in vier typen ruimtelijke eenheden. In grote lijnen is aangegeven waarin deze typen zich globaal van elkaar onderscheiden, waarbij met name de verschillen in dichtheid van de woongebieden binnen de verschillende milieu typen een belangrijke rol spelen. Dit alles als één van de hoofdelementen van de toekomst visie van de Regering nl.: „Het scheppen van een zo groot mogelijke keuzevrijheid, daarbij dankbaar gebruik ma kend van de rijke verscheidenheid van het natuurlijk milieu, die ons land op een kleine oppervlakte biedt". Als definitie voor milieudifferentiatie kan hier uit worden afgeleid: Het voortdurend streven naar een zo geva rieerd mogelijk leefmilieu, zodanig dat voor de mens een zo groot mogelijke keuzevrijheid in milieus bestaat, daarbij gebruikmakend van de potenties die het natuurlijk milieu ons biedt. Het gebruik en geen misbruik van de „potenties die de natuur ons biedt" is iets waarop we door recente gebeurtenissen en publicaties steeds indringender gewezen worden. Het verkeerd ge bruik hoeft daarom in dit verband geen nadere toelichting. Over het gebruik echter het volgende. De mens heeft zich vanouds het beste thuis ge voeld in de rijkst geschakeerde milieus, zodat zijn leefmilieu, zoals ook hijzelf, steeds sterk verweven is geweest met de hem omringende natuur. Het streven van de mens ook nu nog naar een zo gevarieerd mogelijk stedelijk leef milieu is hierdoor verklaarbaar. Daarnaast kan deze verklaring ook gevonden worden in ana logie met de evolutie in het natuurlijk milieu, die leidt tot een steeds grotere complexiteit en specialisatie en daarmee tot een steeds grotere differentiatie. Zo zijn er meer processen in het stedelijk milieu, die op zijn minst analoog aan processen in het natuurlijk milieu verlopen, waarbij ook die pro cessen in het natuurlijk milieu die door mense lijk ingrijpen plaatsvinden. Ik hoop hierop nog terug te komen. Op dit punt wil ik teruggrijpen naar de eerder genoemde Tweede Nota, waarin, met name ter- wille van een maximaal gevarieerd stedelijk milieu, gekozen is voor de gebundelde decon centratie als urbanisatiemodel en niet voor een verdergaand spreidingsmodel, dat, afgaande op huidige vestigingstendenties meer aan de woon wensen lijkt te beantwoorden en ook niet voor een verdergaand concentratiemodel dat meer in 62 overeenstemming lijkt met een efficiënt grond gebruik. In het gebundelde deconcentratiemodel, waar van de verschillende typen en ruimtelijke een heden zoals hiervoor besproken, onderdeel uit maken, zal immers binnen het stadsgewest een ruime keuze door de verscheidenheid van woon- milieus en woonvormen, geboden kunnen wor den. Daarnaast zal het verlangen naar woonrust ge honoreerd kunnen worden door het in verhou ding grote aantal kernen waaruit de stadsge westen opgebouwd zijn gedacht. Bovendien is een goede verbinding met het werk en de stedelijke voorzieningen mogelijk, terwijl tenslotte ook een hoog voorzieningen niveau bereikbaar is. Om over een gedifferentieerd stedelijk milieu te kunnen spreken, zullen we eerst het milieu in zijn opbouw moeten analyseren: Het zijn het landschap met de sporen die de mens erin heeft achtergelaten (substraat), de infrastructuur en de gebouwde omgeving. Deze drie elementen bepalen, in hun onderlinge af hankelijkheid een onverbrekelijke eenheid vor mend, het stedelijk milieu. Differentiatie zal dan ook met name zijn uit gangspunt moeten vinden in de verschillen die door het substraat geboden worden, de ver schillen in infrastructuur, die hoewel ook door het substraat, met name worden bepaald door de omvang van de nederzetting en de rol van de nederzetting in de omringende agglomeratie en tenslotte door de verschillen in de gebouwde omgeving die grotendeels berusten op verschil len in concentratie van bebouwing. Infrastructuur en gebouwde omgeving zullen elkaar bovendien in sterke mate beïnvloeden: een hoogwaardige infrastructuur rechtvaardigt hoge bebouwingsconcentraties om velen van na bij van de voordelen hiervan te laten profiteren, terwijl omgekeerd hoge bebouwingsconcentra ties een hoog voorzieningenpeil mogelijk zullen maken, dat op zijn beurt de kwaliteit van de infrastructuur bepaalt. Nu, 5 jaar na het verschijnen van de Tweede Nota blijken deze ideeën uit de nota nog steeds weinig doorwerking gevonden te hebben. De keuzemogelijkheid is in de meeste stadsge westen nog steeds die tussen buitenwijk en forensendorp, die in belevingswaarde bovendien nog voor belangrijke verbeteringen vatbaar lijken. „Wie op een herfstdag door Amsterdam of in december door Aries of Venetië zwerft, -zegt Mitscherlich in zijn „Die Unwirtlichkeit unserer Stad te" ervaart het onvervangbare van deze

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1972 | | pagina 6