volksbuurten en de statige herenhuizen.
Dit alles geeft aan de binnenstad die levendig
heid, afwisseling en verrassing die wij gezellig
heid noemen.
De binnenstad is dan ook niet alleen een econo
misch maar vooral een sociaal en cultureel
brandpunt. Dit kunnen we behouden c.q. be
reiken als we zorgen dat er in de binnenstad
ook nog wordt gewoond.
Nu zijn vele van onze steden van oude datum,
gebouwd in tijden toen kar, paard en karos met
de trekschuit de enige vervoermiddelen waren
en de breedte van de stadsstraten was daardoor
bepaald.
De enorme motorisering van, laat ons zeggen,
de laatste 25 jaar heeft er toe geleid dat enorme
verkeerscongesties zijn ontstaan, die het leven
van de binnenstad volstrekt onmogelijk maken
omdat zij niet meer kan worden bereikt.
Wil de stad daarom zijn economische en cultu
rele functie blijven waarmaken, dan zal dit
moeten leiden tot ingrijpende maatregelen. De
overheid zou dit op verschillende wijzen kunnen
doen. Bijvoorbeeld „niets doen", het verkeer
rijdt zich vast en de automobilist zal dan uit
eindelijk maar niet meer per auto naar zijn werk
gaan, maar de fiets pakken, bus of tram. Ik ben
overtuigd en daarin sta ik niet alleen, dat deze
oplossing de slechtste is, tenzij er een zo goed,
frequent en openbaar vervoer zou zijn, dat
daarmede de nadelen en de ergernis vooral van
het eigen vervoer zouden worden ondervangen.
Maar wie kennis heeft genomen van de tekorten
van het huidig openbaar vervoer in onze grote
steden, die nu al in de tientallen miljoenen
guldens 's jaars belopen, kan wel bevroeden dat
de verliezen alleen maar zullen toenemen in
plaats van verminderen. Een andere, weinig
betere methode, die deze en ook vorige regerin
gen reeds hebben toegepast is het opvoeren
van de belastingdruk op de auto's in de hoop
dat het effect een minder gebruik zal zijn. Maar
dat houdt dan weer tevens in andere mogelijk
heden openen voor de reizende werkers, dus
beter openbaar vervoer. En zo zijn we weer
waar we zoëven waren, daarvoor ontbreken nu
juist de gelden.
Hoe we ook over dit vraagstuk denken, ik meen
dat we de motorisering nu maar als een gegeven
moeten beschouwen (zonder de vele nadelen
daarvan ook maar te willen ontkennen) en onze
maatregelen daarop moeten afstemmen.
Dit houdt dus in het maken van brede toe
gangswegen tot aan het hart van de city en het
aanleggen van parkeerterreinen en/of het bou
wen van parkeergarages.
Ik zeg uitdrukkelijk tot aan de city, in de city
zelf zal het lopen of het openbaar vervoer, maar
dan uiteindelijk over geringe afstanden, moeten
plaats vinden.
Een ander probleem, dat zich in onze steden
voordoet, is de verkrotting van de woningen.
Onze steden zijn oud, ik zei het u reeds en ook
de woningen hebben in de oude stadsgedeelten
al bijna een eeuw achter de rug.
(De grote uitgroei van onze steden dateert uit
de tachtiger jaren van de vorige eeuw).
En de meeste van die woningen staan er nog
steeds, maar of ze het predikaat woning in de
huidige betekenis nog mogen dragen, moet veel
al worden ontkend.
Ik kan helaas niet nalaten u enige cijfers te
noemen die een beeld geven van de kwaliteit
van ons woningbestand. Jammer genoeg be
schikken we nog niet over de gegevens van de
volks- en woningtelling van 1970.
Ik kom daarom met wat oudere cijfers die niet
direct van toepassing zijn op dit ogenblik, maar
die eensdeels laten zien wat er zoal verbeterd is
maar anderdeels laten bevroeden dat we nog
lang niet zijn waar we zullen komen.
In 1899 bestond van de toenmalige woning
voorraad 28,3% uit éénkamerwoningen en
30,7% uit tweekamerwoningen. Let wel onder
kamers te verstaan woon- en slaapvertrekken
alsmede keukens.
In 1930 bedroegen die percentages resp. 7,4%
en 14,5% en in 1956, resp. 1 en 4,5%.
Uit een verslag van de Provinciale Commissie
van geneeskundig onderzoek en toezicht in
Overijssel van 1860 putte ik nog wat gegevens
van enige gemeenten in dat gewest, waaruit u
moge blijken dat het in die tijd voor de „min
dere volksklassen" zo mogelijk nog slechter
was.
Almelo: de woningen zijn in het algemeen klein,
in afgelegen buurten, doch boven de grond(!);
veelal onzindelijk en ondoelmatig in verhouding
tot het getal der bewoners; als slaapplaatsen
kleine bedsteden, geen regenbakken, de priva
ten buiten de woningen.
Borne: de woningen der geringere klasse laten
veel te wensen over ten opzichte van hare
ruimte, zindelijkheid, droogte en slaapplaatsen,
sommigen zijn door te lage ligging zeer vochtig
en morsig.
De privaten, voor zover aanwezig, staan afzon
derlijk, buiten de huizen.
Hengelo komt er wat gunstiger af. De woningen
der arbeidende klassen liggen allen aan de grote
ruime straten of pleinen; zij laten wat zindelijk
heid, ruimte en doelmatigheid betreft te wensen
65