Het gyroscopisch oriënteren van richtingen ten behoeve van de geodesie door J. Klerks ing., technisch hoofdambtenaar Openbare Werken Breda I. Inleiding Richtingen kunnen onder andere op de volgen de wijzen georiënteerd worden: a. Uit coördinaten: hierbij zijn we gebonden aan het aardoppervlak en afhankelijk van een projectiestelsel; we moeten beschikken over twee bekende punten in dit stelsel en we zijn bovendien afhankelijk van de nauw keurigheid van de gegeven coördinaten. b. Magnetisch: deze methode is niet erg nauw keurig, de magnetische richtkracht kan snel en onregelmatig veranderen, vooral in O-W richting, we zijn afhankelijk van de lokale atractie en magnetische stormen en boven dien varieert de richting naar het magne tisch noorden op de zelfde plaats gedurende het etmaal. c. Astronomisch: deze methode kan (indien aan alle voorwaarden voldaan is) een ge oriënteerde richting opleveren van voldoen de nauwkeurigheid; we zijn echter afhanke lijk van het weer (geen wolken), de methode is bewerkelijk, in de meeste gevallen is een nauwkeurige tijdbepaling noodzakelijk en er moet vrij veel rekenwerk verricht worden. d. Gyroscopisch: deze methode is onafhanke lijk van het weer, kan zowel binnen (mij nen) als buiten toegepast worden, zowel overdag als 's nachts, vergt weinig of geen rekenwerk en is niet gebonden aan het aard oppervlak, dus is deze methode geschikt voor traagheidsnavigatie en besturing van raketten. Ontwikkeling van gyroscopen Newton is waarschijnlijk de eerste geweest die de eigenschappen van een gyroscoop omstreeks 1700 bestudeerd en beschreven heeft. De Frans man Leon Foucault gebruikte voor het eerst het woord „gyroscope" en construeerde in 1852 een met de hand aangedreven gyroscoop, waar mee hij de draaiing van de aarde aantoonde. In 1908 construeerde Hermann Anschutz- Kaempfe en in 1911 Dr. Elmer Sperry bruik bare scheeps-gyrokompassen. Deze waren ech ter zo log en zo zwaar, dat zij niet geschikt waren voor gebruik op het land. In de periode tussen de eerste en de tweede wereldoorlog heb ben in Europa onder anderen het „Institut für Markscheidewesen der Bergakademie Claus- thal" en de „Westfalische Berggewerkschafts- kasse Bochum" gyroscopische oriënterings-in- strumenten ontwikkeld ten behoeve van de geodesie en wel in het bijzonder ten behoeve van de mijnbouw. In 1959/60 slaagde Prof. Dr. O. Rellensmann van de Bergakademie Claus- thal er in een gyroscoop te construeren die zo klein was, dat hij boven op een gewone theo doliet bevestigd kan worden. II. Enige eigenschappen van de gyrodynamica Alvorens op de theorie in te gaan, volgen hier eerst enige definities, begrippen en eigenschap pen en bovendien enkele typen gyroscopen: [1], [2]. Onder een gyroscoop verstaat men een snel roterende, symmetrische tol (ong. 24.000 omw/ min, dit komt overeen met éénderde van de breukgrens van het toegepaste materiaal) met het massa-middelpunt in de draaiingsas, welke laatste op gelijke afstanden van het massa middelpunt zo mogelijk zonder wrijving gela gerd is, zodat de zwaartekracht ten opzichte van zijn steunpunten geen draaimoment kan uitoefenen. Indien een vrije gyroscoop in rotatie gebracht wordt, zal zijn as onder invloed van de traag heid, altijd naar een zelfde punt van de hemel bol blijven wijzen, ongeacht de stand of bewe ging van zijn steunvlak. De vrije gyroscoop is niet in staat zichzelf te verplaatsen of zijn richting te veranderen. Indien op het ene einde van de tolas een kracht F werkt, dan zal een draaimoment ontstaan, die de as met een hoeksnelheid to„r doet uitwijken, precesseren, in een richting loodrecht op het 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1972 | | pagina 3