Uit de figuren 6 en 8 is te zien, dat bij gelijk tijdig optreden van precessie en nutatie gedu rende de periode t, waarvoor geldt tte t ft+e, het hoekmoment en het draaimoment niet meer constant of evenredig aan de tijd t is, maar volgens een gecompliceerde functie ver loopt. De nutatie wordt gedempt door de lager wrij ving van de assen van de cardanringen en van de tolas. Omdat nutatie een ongewenste on regelmatige beweging is, moet zijn effect op de precessie zo klein mogelijk gemaakt worden. Dit kan bereikt worden, door de nutatie fre quentie zo hoog mogelijk op te voeren. Uit ver gelijking (15) blijkt, dat het hoekmoment van de tol daartoe groot moet zijn, dus volgens formule (5) moeten het traagheidsmoment en de rotatiesnelheid van de gyrotol opgevoerd worden, zover dit technisch mogelijk is (wtoi ong. 24.000 omw/min, de massa van de tol heeft beperkingen voor wat betreft het gewicht en de grootte). Tevens moeten volgens (15) de traag heidsmomenten van de cardanringen zo laag mogelijk gehouden worden, dat wil zeggen dat ze zo licht mogelijk geconstrueerd moeten wor den. III. De gyroscoop als oriënteringsinstrument De hiervoor behandelde verschijnselen verto nen de grondslag voor het gebruik van de gyro scoop als oriënteringsinstrument. De gyroscoop ontleent zijn richteigenschappen, namelijk het vermogen om „in de plaatselijke meridiaan te draaien", aan de draaiing van de aarde. [1], [5], [6], [7]. De aarde vormt op zich ook een gyroscoop: hij draait namelijk in één dag om zijn as, terwijl hij bovendien in één jaar zijn omloop om de zon beschrijft. De invloed van de precessie van de aarde ten gevolge van deze laatste beweging kan echter verwaarloosd worden ten opzichte van de dagelijkse rotatie om zijn as. De draaisnelheid coa ten gevolge van de dage lijkse rotatie is: 2n 86164,1 ster sec 7,292 X 10—5 rad/sec (16) De draaisnelheid wtoi van een gyrotol met 24.000 omw/min is: 24.000 X 2n n_, cotoi 77T 2513,3 rad/sec (17) 60 ster sec De verhouding tussen a>„ en com is dus: waaruit blijkt, dat u>a zeer klein is ten opzichte van com. Beschouwen we een waarnemingspunt P op aarde, met een geografische breedte q>, dan wordt in dit punt de axiale rotatievector oj„ ontbonden in een lokale horizontale draaivec- tor om de N-Z as en in een lokale vertikale draaivector (fig. 9). Beschouwen we nu de aar de vanuit de ruimte, dan zien we dat het lokale horizontale vlak in P op een breedte <p met een draaisnelheid in de ruimte om zijn N-Z as meridiaan „kantelt" en bovendien met een draaisnelheid om de plaatselijke vertikaal draait. 91 Wa oja ojtoi 1 34.500.000 (18) CONT, Wo.COS cp (19) tovert Wff.sin Cp (20) het Wantelen van Vlet Viorr.vlaU om de meridoan draaien M (l H tl ver-tiWoal loWcile Vior-2. en ^ert. Component» Vein de oo-ncl-roboitie vector lin If

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1972 | | pagina 7