Het gyroscopiscti oriënteren
van richtingen ten behoeve
van de geodesie (II)
door J. Klerks ing., technisch hoofdambtenaar Openbare Werken Breda
Uit de vergelijkingen (35) volgt, dat de noord
en de bandcorrectie afhankelijk zijn van de
draaimomenten van de ophangband en van de
stroomgeleiders èn van de richtkracht van de
gyroscoop. Willen we deze correcties zo klein
mogelijk houden, dan moeten we de richtkracht
M,0i zo groot mogelijk maken door de draai
snelheid van de tol te verhogen. Bovendien
moeten we er voor zorgen, dat de hoeken a,
en c.q. a, en b, zo klein mogelijk zijn (tot 1
a 2 schaaleenheden), dat wil zeggen, dat de
torsievrije rustpositie van de tol zo goed mo
gelijk moet samenvallen met de nulindex van
de gyroschaal. Dit laatste is een gegeven, dat we
zelf kunnen beïnvloeden door het justeren van
het gyromerk ten opzichte van de nulstreep van
de gyroschaal.
Het volgen van het gyromerk bij de omkeer-
punten-methode, moet met de grootste zorg
geschieden. De fijnbewegingsschroef van de
horizontale beweging moet zó regelmatig ge
draaid worden, dat we het gyromerk volgen
binnen 1 schaaleenheid. Door onregelmatige
volging en schokkende instelling veroorzaken
we storende impulsen op de zwaaiende gyro
scoop, hetgeen zich uit in voortdurende onregel
matige veranderingen van zijn amplitudo. Dit
beïnvloedt in grote mate en in ongunstige zin
de nauwkeurigheid van de omkeerpunten en
bemoeilijkt het waarnemen ervan. Dit bezwaar
kan voorkomen worden door de passagetijd
methode toe te passen. Hierbij wordt de hori
zontale fijnbeweging niet gebruikt, maar wor
den de omkeerpunten op de gyroschaal afge
lezen. Gyro-oriënteertoestellen met een automa
tisch volgsysteem, zoals de MOM GI-B2 en de
Anschütz Girolit II, vertonen (volgens de fol
ders) een toename van 20-30% in de nauw
keurigheid van het vaststellen van de rustpositie
door de mechanische reductie van deze fouten
bron.
Onderzoekingen hebben uitgewezen, dat het
weinig zin heeft meer dan 4 omkeerpunten in
één serie waar te nemen. Ieder instrument ver
toont namelijk driftfouten, te wijten aan lager-
wrijving, stroomgeleidingen e.d. De invloed van
deze driftfout neemt toe met de tijdsduur van
de meting. Beter is het om meerdere series te
meten en op deze manier de nauwkeurigheid
naar behoefte te vergroten. Proefmetingen met
de VEB-MRK 1 hebben het volgende uitge
wezen [9]: uit 51 series werden de standaardaf
wijkingen van de enkele richting (m.f.) en die
van de gemiddelde richting (M.F.) berekend,
met waarneming van zowel 7 als 3 omkeer
punten.
mf7
115
1 serie
3 series
6 series
9 series
7 omkeerpunten
mf7
49 dmgr
33 dmgr
21 dmgr
13 dmgr
29 dmgr
20 dmgr
16 dmgr
3 omkeerpunten
mf3
51 dmgr
32 dmgr
20 dmgr
22 dmgr
MF3
30 dmgr
21 dmgr
17 dmgr