Hieruit volgt, dat de nauwkeurigheid niet ver
groot wordt door het aantal omkeerpunten te
verhogen, maar wel door meerdere series te
meten.
Naast de hierboven omschreven foutinvloeden,
moet ook nog rekening gehouden worden met
de niveau-fout [6]. Stel dat de tolas een kleine
hoek d vormt met het horizontale vlak. De
gyroscoop zal dan een storende invloed onder
vinden ten gevolge van de vertikale component
van de aardrotatie a)„.sin<p. De azimut-fout zal
dan zijn:
sin ó.Wn-sinq?
to„.cos<f>
<3.tg<p (36)
Hieruit blijkt, dat afwijkingen in de vertikaal
door mechanische oorzaken het meetresultaat
ongunstig beïnvloeden. De niveau-fout neemt
toe met het groter worden van de geografische
breedte. Voor een zelfde standplaats werkt hij
als een constante fout, bij tussentijds transport
heeft hij een systematisch karakter.
Uit het voorgaande blijkt, dat de totale fout
samengesteld is uit een complex van fouten
bronnen, welke gedeeltelijk van toevallige aard
zijn (b.v. meetfouten), gedeeltelijk van systema
tische aard (variërend per standplaats) en ge
deeltelijk van constante aard (b.v. een fout in
het gegeven azimut van het calibratiestation).
We zullen vergelijking (25) in combinatie met
vergelijking (34) daarom als volgt schrijven en
nagaan, wat hieraan in de praktijk te doen is:
V-A2 W2 ^No" f'AVo'2
H-AM,2 ^A2 W2 (37)
waarin:
p/ de standaardafwijking in de richtingsme
ting. Deze kan zo klein mogelijk gehouden
worden door de meting zorgvuldig uit te voeren.
Opgemerkt wordt, dat deze afwijking klein is
ten opzichte van die van de andere vier fac
toren in het rechter lid van vergelijking (37).
fx/v„= de standaardafwijking in de rustpositie
van de gyroscoop. Deze kan zo klein mogelijk
gehouden worden door het volgen van het
gyromerk, het vaststellen van de omkeerpun
ten, het aflezen van de passagetijden, in het
algemeen dus het meten met de uiterste zorg
te verrichten. Verder dient het instrument zeer
zorgvuldig behandeld te worden en moet iedere
uitwendige kracht op de torsieband vermeden
worden. Voor de vaststelling van de rustpositie
van de gyroscoop hebben we een schaalfactor
k en/of een evenredigheidsfactor c nodig.
HAATo' de standaardafwijking van de band
correctie. Hieronder wordt verstaan het hoek-
verschil tussen de rustpositie (torsievrije po
sitie) van het gyromerk tijdens de meting en de
rustpositie tijdens de calibratiemeting.
}r\±/\N02 ^A2 de standaardafwijking van
de ijkcorrectie. Deze omvat de afwijkingen ten
gevolge van de noordcorrectie en die van de
instrumentconstante. De ijkcorrectie wordt be
paald met behulp van een calibratiemeting.
Hiertoe hebben we een vergelijkingsrichting no
dig, waarvan het azimut voldoende nauwkeu
rig bepaald is, bijvoorbeeld met behulp van een
astronomische oriëntering. Het spreekt vanzelf
dat deze calibratiemeting met de grootste zorg
uitgevoerd dient te worden, liefst met een con
trole-mogelijkheid op een tweede richting en in
meerdere series.
Uit een groot aantal proefmetingen is gebleken,
dat storingstrillingen maximaal mogen resulte
ren in een uitslag of onregelmatige slingering
van het gyromerk van l/2 schaaldeel; hetgeen
wil zeggen dat:
- het volgen van het gyromerk bij de omkeer-
puntenmethode zo regelmatig mogelijk moet
gebeuren;
- stoten tegen het statief of het instrument
voorkomen dient te worden;
- geen opstelling gekozen mag worden op een
wegverharding i.v.m. verkeerstrillingen;
- de minimum afstand van passerende zware
wielvoertuigen 10 m bedraagt;
- de minimum afstand van passerende rups
voertuigen 25 m bedraagt;
- windsnelheden tot maximaal 50 km/h (wind
kracht tot 7 Beaufort, krachtige tot harde
wind) toelaatbaar zijn.
Bij het onderzoek van de windinvloed is geble
ken, dat een lage opbouw van het instrument
gunstiger is dan een hoge opbouw en dat hoe
meer geledingen in de instrument-combinatie
aanwezig zijn, des te groter de storende invloed
van de wind is. In dit opzicht zijn de opzet-
gyroscopen dus in het nadeel ten opzichte van
de gyro-theodolieten, waarbij het gyrogedeelte
en het theodoliet-gedeelte in één instrument
verenigd zijn.
Verder wordt nog opgemerkt, dat:
- verschil in standplaats geen invloed heeft op
de gyrometing, transport daarentegen wel;
- temperatuur, luchtvochtigheid en regenval
geen meetbare invloeden op de meetresulta
ten hebben;
- sterke zonneschijn op de omvormer (conver
ter) nadelig is voor de warmteafgifte van de
vermogenstransistoren
- snelle en grote temperatuurveranderingen
waarschijnlijk een ongunstige invloed hebben
op de gestabiliseerde stroom- en frequentie-
116
e-A