GROOTSCHALIGE BASISKAART VAN
NEDERLAND
Dezer dagen is bij de Staatsdrukkerij- en Uit
geversbedrijf te 's-Gravenhage verschenen het
rapport van een door de Staatssecretaris van
Financiën ingestelde werkgroep Leidingenregis
tratie.
Deze werkgroep heeft de verschillende aspec
ten van een centrale registratie van beheerders
van leidingen bestudeerd.
In het rapport is opgenomen een ontwerp van
Wet op de Leidingenregistratie. Op een door
de Nederlandse Vereniging voor Geodesie in
Delft gehouden studiedag - waar de leidingen
registratie is behandeld kwam van vele kan
ten heel duidelijk naar voren dat voor het be
heer van leidingen, maar ook voor een aantal
andere zaken, een uniforme basiskaart op grote
schaal beschikbaar zou moeten komen. De be
staande topografische kaarten (op de schalen
tussen 1 10.000 en 1 500.000) hebben een
te kleine schaal om hiervoor te kunnen dienen.
Ook de kadastrale kaarten kunnen hiervoor
niet fungeren. Zij hebben wel een grote schaal,
maar bevatten te weinig topografische gegevens
en zijn qua indeling minder geschikt.
De werkgroep heeft erop gewezen dat door
verschillende bedrijven en instellingen reeds
ongecoördineerd aan de vervaardiging van
basiskaarten wordt gewerkt, waardoor belang
rijk meer geld wordt uitgegeven dan nodig is
en kaarten beschikbaar komen die maar door
een beperkte groep kunnen worden gebruikt.
Deze redenen hebben de Rijkscommissie voor
Geodesie aanleiding gegeven, in overleg met
de Nederlandse Vereniging voor Geodesie, een
commissie in te stellen die moet onderzoeken
op welke wijze deze grootschalige basiskaart
van Nederland het beste kan worden verwezen
lijkt. Deze commissie zal nagaan of het moge
lijk is tot een kaart te komen (en up-to-date te
houden) met een zodanige schaal, inhoud en
nauwkeurigheid, dat de vraag naar die kaart de
vervaardiging en bijhouding rechtvaardigt. In
dien dit onderzoek positief uitvalt zal worden
onderzocht op welke wijze de kaart zou moeten
worden vervaardigd en door welke instanties.
De commissie, waarin docenten van instellin
gen voor wetenschappelijk onderwijs en ver
tegenwoordigers van enige rijksdiensten zitting
hebben, hoopt zijn werkzaamheden binnen een
jaar te voltooien.
Contactadres: ir. G. A. van Wely, Laborato
rium voor Landmeetkunde,
Landbouwhogeschool,
Wageningen.
EEG-TOEWIJZINGEN
STRUCTUURPROJECTEN 1971
Met de middelen die voor financiering van
structuurprojecten in 1972 beschikbaar zijn in
het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds
voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie, heeft
de Europese Commissie thans ƒ18 miljoen
bestemd voor financiering in ons land van een
eerste serie van elf projecten. Hierbij zijn drie
ruilverkavelingen, t.w. Nieuw Scheemda (Gr.)
ƒ4.232.815,-; Boornbergum (Fr.) ƒ2.111.015,-
en Sneeker-Oudvaart (Fr.) 495.350,-.
Nederland heeft nu ongeveer 8% van de thans
verdeelde 225 miljoen ontvangen. In de loop
van dit jaar zullen nog twee series volgen.
JAARVERSLAG
NV HEIDEMAATSCHAPPIJ BEHEER 1971
Onlangs verscheen het jaarverslag van de NV
Heidemaatschappij Beheer over 1971. Het ver
slag telt 36 bladzijden en geeft informatie over
omzet en winst, deelneming in andere bedrij
ven, ontwikkelingen in het eigen bedrijf, resul
taten van de deelnemingen en de vooruitzich
ten. Onder: De hoofdafdeling Ruilverkave
ling" lazen wij onder meer het volgende.
De bestuursvergaderingen hadden evenals het
voorgaande jaar het karakter van een gespreks
groep, waarin onder meer de volgende onder
werpen aan de orde werden gesteld:
Het CCC-beleid nu en in de naaste toekomst
Visie en ontwikkelingen ten aanzien van kavel
inrichtingswerken in ruilverkavelingen
Verschuiving in ruilverkavelingsinvesteringen
De grondmarkt en pachten in de EEG en de
toekomstige ontwikkelingen.
Enkele van deze onderwerpen werden ingeleid
door externe sprekers. Het CCC-beleid werd
behandeld door de heer J. Oosterhuis, lid van
de CCC.
Voor de discussie over de problematiek van de
kavelinrichting werden de grondslagen uiteen
gezet door ir. N. Molenaar van de centrale
directie Cultuurtechnische Dienst.
Het bestuur meent in dit functioneren als ge
spreksgroep een bijdrage te kunnen leveren aan
de nuttige discussies tussen „het beleid" en „de
praktijk".
B. N.
200