HTS HTW door M. Rijsdijk, technisch hoofdambtenaar le klasse van het kadaster te Rot terdam. Het siert Geodesia dat zij de eindexamenvragen van de HTS te Utrecht, afdeling Landmeet kunde, met de daarbij behorende antwoorden, publiceert. Het is nuttig daarvan kennis te nemen, hetzij om niet gebruikte kennis weer op te frissen of om te zien welke ontwikkelingen op landmeetkundig gebied aan de HTS worden doorgegeven. Mijn aandacht werd getrokken door opgave 4 van Landmeetkunde I in het nummer van sep tember 1971. Daar wordt bij fig. 1 gevraagd welke situatie van achterwaartse richtingen het meest gunstig is: de berekening volgens de methode Cassini of de methode met barycen- trische coördinaten. De gegeven situatie is een te bepalen punt, dat het zwaartepunt is van de door de drie gegeven punten gevormde gelijk zijdige driehoek. Zou, zo dacht ik, de door mij in 1956 opge worpen vraag nu eindelijk zo bevredigend zijn opgelost, dat er op de HTS een eindexamen- vraag over gesteld kan worden? Zeer benieuwd zocht ik het erbij gegeven antwoord; het luidt: de methode met barycentrische coördinaten. Het is niet waar; heren examinatoren zullen nimmer kunnen aantonen dat de methode Cas sini minder gunstig is. Opnieuw (zie ook mijn artikel in Geodesia van december 1971) moet ik constateren dat, ondanks mijn vroegere pu blicaties, de legendevorming hardnekkig voort- B duurt. Ik zou het toejuichen indien eens werd onderzocht hoe dit in een exact vak als land meetkunde mogelijk is. Hun redenering laat zich raden. In de h.t.w. staat op blz. 173 over de methode Cassini te lezen: „Om een zo nauwkeurig mogelijk resul taat te verkrijgen, is het gewenst, dat a (3 «s 100 of 300 gr en AB lang is in verhouding tot MP". Daaruit kan men afleiden dat deze me thode bij hoeken van 133 gr minder nauw keurig is. Maar mag dan maar voetstoots wor den aangenomen, dat de methode met bary centrische coördinaten in dat geval gunstiger zal zijn? De bewerking van de methode Cassini In een te berekenen punt P zijn de richtingen gemeten naar de in coördinaten gegeven pun ten A, M en B. We stellen: (PA) u (PM) en (PM) 13 (PB). Op de omgeschreven cirkels van de driehoeken A PM en BMP liggen de hulppunten C en D diametraal tegenover punt M. Als we daarvan de coördinaten kunnen berekenen, vinden we punt P als snijpunt van de rechte CD met de loodrecht daarop staande rechte MP. De formules voor het bepalen van C en D leiden we af uit die voor de basishoeken- methode, zoals die door mij is gepubliceerd in het VTAK-orgaan van september 1956, blz. 152 en van september 1957, blz. 166. Voor iedere willekeurige driehoek A MC zijn deze formules: Yc Ya YA \Ya, (XA Xy) cotg A cotg A cotg M *0 Xa IXM (Ya Ym) cotg A j (cotg A cotg M) Omdat in deze driehoek cotg A cotg 100 184 Fig. 1. Deze basishoekenmethode is, met verschillende andere door mij aangegeven verbeteringen, overgenomen door ir. F. Harkink in zijn Supplement op Gerichte Vlakke Driehoeksmeting. Inplaats van daarbij de bron te noe men, heeft hij deze methode laten slaan op naam van prof. J. M. Tienstra (Gerichte Vlakke Driehoeksme ting, blz. 146).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1972 | | pagina 8